Wetenschappelijke naam: Acronicta alni
Synoniemen: Apatele alni
Nederlandse naam: Acronicta alni
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Noctuidae
Beschrijving en levenscyclus:
De uilen (Noctuidae) is de soortenrijkste familie onder de grote Europese vlinders die in vrijwel alle bosgemeenschappen voorkomen. De meeste soorten zijn vrij stevig gebouwd. Hun voorvleugels zijn gewoonlijk donker en wat onduidelijk getekend. De achtervleugels daarentegen zijn meestal opvallend gekleurd. Mannetjes hebben vaak bosjes haar op hun achterlijf. Bij rust worden de vleugels als een dakje gehouden of vlak en elkaar overlappend. De rups is gewoonlijk plomp en weinig behaard. De meeste rupsen zijn glad en zonder wratten of uitwassen.
Adult: lengte tot 35 mm. Imago is zeer variabel (8 kleurvariaties), lichaam zwart met op de rug paren van lange, knotsvormige haren, die op opvallende, gele dwarsbanden staan ingeplant; kop en poten glimmend zwart. Voorvleugels licht-, as-, donkergrijs of blauwachtig, 15 – 18 mm lang. Nier- en ringvlek vloeien samen in drie zwarte strepen. In de voorvleugel zijn de buitenste dwarslijnen (indien aanwezig) naar buiten verschoven.
Larve: de larven zijn zeer opvallend: zwart met gele dwarsbanden en enkele lange knotsvormige haren. De jonge rupsen missen de gele dwarsbanden en de haren en zijn nog niet zo sterk ontwikkeld. Ze hebben een lange, grijsachtig witte vlek over de rug en lijken hierdoor, wanneer zij op de bladeren zitten, op de uitwerpselen van vogels.
Pop: langwerpig, roodbruin. Met steelvormige, borstelige kremaster (het kleine groepje haken aan het uiteinde van een vlinderpop). Verpopping in schorsspleten van vermolmd hout. De pop overwintert.
Er zijn 1 tot 2 generaties per jaar. De eieren worden in juni afzonderlijk op de bladeren afgezet die ongeveer een week later uitkomen. De rupsen voeden zich in juli en augustus met bladeren en boren zich – wanneer zij volgroeid zijn – in rottend hout, waar zij verpoppen en overwinteren. De vlinders verschijnen tussen mei tot juni van het volgende jaar. Een tweede vlucht is van juli tot augustus.
Type aantasting:
Bladvraat.
Waardplanten:
Alnus, Ulmus, Acer, Quercus, Tilia, Populus, Salix, Carpinus, Fagus, Corylus, Crataegus, Betula, Sorbus, Rosa, Vaccinium. Cultuurvolger bij sierplanten en fruitbomen.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren.
Aantastingsbeeld:
De larven vreten tussen eind juni en september aan bladeren.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
Door hun opvallende tekening kunnen de larven niet met andere soorten verward worden.
Schade:
De schade is doorgaans van weinig betekenis.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
In Nederland nogal zeldzaam.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.