Wetenschappelijke naam: Agrilus viridis
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Beukenprachtkever
Taxonomische indeling: Coleoptera: Buprestidae
Beschrijving en levenscyclus:
Buprestidae is een talrijke familie van vaak metaalkleurige soorten, waarvan de meeste in
Zuid- Europa voorkomen. Hun lichaam is meestal langwerpig, min of meer projectiel-vormig en naar achteren toegespitst. Ze vliegen graag rond in de felle zon en zitten bij voorkeur op bloemen. De larven zijn afgeplat en leven onder de schors.
Adult: Het lichaam is smal en langgerekt, met grote ogen die de voorzijde van de halsschild raken. De lengte bedraagt 5 – 11 mm. De kleur is metaal- tot olijfgroen, de onderzijde is meestal iets lichter of vaak geelkoperachtig. Voorhoofd en halsschild hebben geen lengtegroeven. De soort heeft een dubbele halsschildrand. Vrouwtjes zijn iets langer dan mannetjes. De grootte en kleur kunnen sterk variëren.
Larve: De larve heeft een ivoorwitte kleur en is vrij plat en sterk gesegmenteerd. Omdat de larve zigzaggende gangen vreet, wordt zij ook wel eens de ‘zigzag-worm’ genoemd. De kop ligt onder het lichtbruine halsschild dat breder is dan de rest van het lichaam. Een volwassen larve kan een lengte van 2 tot 5 cm bereiken. Aan het achtereind heeft de larve twee zwarte tangetjes met twee tandjes aan elk tangetje. De jonge larven zijn reeds in het ei met hun kop in de richting van de boomschors gedraaid, zodat zij meteen bij het uitkomen onder het ei in de schors kunnen gaan boren.
In het voorjaar vliegen jonge kevers uit die een kartelvormige rijpingsvraat aan de beukenbladeren uitvoeren. In de meeste gevallen worden jonge boompjes of oudere bomen met schorsbrand aangetast. De eitjes worden bij voorkeur aan de zuidzijde van de stam of tak afgezet. Dit gebeurt dakpansgewijs in groepen van 6 -10 stuks. De afgezette eitjes kleven aan de stam die vervolgens met een sneldrogende afscheiden vloeistof worden bedekt. De larven zijn reeds in het eitje met de kop in de richting van de schors gekeerd. Op deze manier kunnen zij zich na het uitkomen meteen in de schors boren. In het begin zijn de gangen trapsgewijs, later gaat dit over in een typisch zigzag-vormig patroon. De larve overwintert in een holte in het spinthout vlak onder de schors. De verpopping vindt plaats in het voorjaar, waarna de jonge kever een uitvlieggat knaagt dat typisch halfcirkel- of D-vormig is. De kevers vliegen vooral in juni en juli maar hun vlucht kan soms ook al in mei beginnen en tot september duren. De generatieduur bij deze soort is tweejarig. In enkele gevallen heeft men een 1-jarig cyclus waargenomen.
Type aantasting:
Gangenstelsel onder de bast.
Waardplanten:
Uitsluitend loofhout. Voornamelijk Fagus, maar ook Salix en soms Betula, Alnus, Tilia, Fraxinus, Acer en Populus.
Aangetaste plantendelen:
Cambiale laag van stam en takken.
Aantastingsbeeld:
De uit het eitje komende larve boort een gaatje in de schors van de stam. Uit dit boorgat treedt vocht uit waardoor typische witte vlekken op de stam ontstaan. Dit is een herkenningsteken voor aantasting. In het begin is de gang trapsgewijs in de lengterichting van de stam, later verloopt deze zigzaggend en dwars over de stam. De gangen zitten tussen bast en hout. De gangen zijn eerst niet breder dan 1 – 2 mm, maar in de loop van hun ontwikkeling kunnen ze tot ca. 4 mm breed worden. Een larvengang kan de lengte van een meter bereiken. De gangen zijn vooral aan de zuidzijde van de boom te vinden. In de meeste gevallen vindt de aantasting plaats in het onderste deel van de stam. Vooral bij vrijstaande bomen kan de aantasting over de gehele lengte van de stam maar ook in de takken voorkomen.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
Geen.
Schade:
De beukenprachtkever tast uitsluitend bomen en jonge aanplant aan die op een of andere manier reeds zijn verzwakt. De schade is dus secundair. Bij ernstige aantasting wordt de sapstroom van de stam belemmerd of onderbroken waardoor de boom nog meer zal verzwakken tot hij afsterft.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort wordt in Nederland slechts sporadisch aangetroffen.
Bestrijding:
Aangezien de soort sterk secundair is, wordt aanbevolen vooral preventieve maatregelen te treffen die de vitaliteit van de bomen verhogen. Dit kunnen zijn het vermijden van plotselinge en sterke vrijstelling, het planten van jonge bomen in de herfst in plaats van in het voorjaar en velling op kaprijpe leeftijd. De directe bestrijding is afhankelijk van de concrete situatie: zo mogelijk vellen en verwijderen van de aangetaste bomen, verbranden van takken en aangetaste heesters vóór de maand mei, dus voordat de kevers uitvliegen. Het is ook mogelijk is om vangstammen te leggen. Het succes is hierbij echter sterk afhankelijk van de uitvoering. De dikke vangstammen moeten aan de zonnige zijde van de opstand worden gelegd. Om hun werking te verlengen kunnen de stammen later worden gedraaid en deels met takken bedekt omdat dit de voorkeur van de kevers geniet. Deze vangstammen moeten in een later stadium uit het bos worden verwijderd.