Wetenschappelijke naam: Agriopis aurantiaria
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Najaarsspanner
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Geometridae
Beschrijving en levenscyclus:
De spanners zijn slanke vlinders van kleine tot middelmatige grootte. Hun voorvleugels zijn driehoekig en de achtervleugels zijn afgerond. De poten zijn dun en kort; in rust worden de vleugels uitgespreid gehouden. De vlinders vliegen gewoonlijk in de avond. De rupsen hebben slechts één paar buikpoten en verplaatsen zich al lussen makend.
Adult: Het mannetje is gevleugeld en heeft een spanwijdte van 34 – 40 mm. Het vrouwtje bezit slechts lang behaarde vleugelstompjes die niet verder reiken dan het eerste achterlijfsegment. De goudgele voorvleugels van het mannetje zijn wat donkerder dan de achtervleugels en bezitten enkele grijs bestoven banden. Op de achtervleugels komt een smalle, geheel of ten dele ontwikkelde band voor. Het lichaam van het mannetje is slank, goudgeel gekleurd en ongeveer 12 mm lang. Het vrouwtje is iets kleiner – ongeveer 10 mm lang. De soort heeft een gereduceerde roltong.
Ei: Het eitje is eerst lichtgroen en kogelvormig, later kleurt het geelbruin uit. Het eitje is 0,3 x 0,8 mm groot.
Larve: De volwassen larve heeft een lengte van 26 – 35 mm. Ze heeft een geelbruine kop en goed ontwikkelde, geelbruine naschuivers; dit is het laatste paar poten aan het achtereind van het lichaam. Op de rugzijde komen enkele gelige lengtestrepen voor. Op de flanken valt nog de gelige omzoming van de stigmata (ademhalingsopeningen) en de haarwratten op.
Pop: De pop heeft een grootte van ongeveer 10 – 12 mm; glanzend helder bruin gekleurd en voorzien van een punt met klein groepje haken aan het uiteinde van de pop (cremaster) die in een fijne vork eindigt.
De vlinders vliegen van oktober tot december. Het vrouwtje zet de eitjes afzonderlijk of in kleine groepen af aan takken en twijgen. Een vrouwtje legt 100 – 400 eitjes die overwinteren. De jonge rupsen verschijnen vanaf april tot ze begin juni volwassen worden. Ze verpoppen in een los spinsel in de grond. Er is één generatie per jaar. De soort vertoont in zijn levenswijze veel overeenkomst met onder andere de grote wintervlinder, Erannis defoliaria.
Type aantasting:
Naald- en bladvraat.
Waardplanten:
Larix, Betula, Malus, Carpinus, Quercus, Fagus, Acer, Alnus. Daarnaast ook een aantal sierplanten en vruchtbomen.
Aangetaste plantendelen:
Naalden en bladeren.
Aantastingsbeeld:
De larven vreten de naalden en bladeren vanaf de rand aan.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De vraat is weinig specifiek en lijkt op die van andere blad- en naaldvretende soorten.
Schade:
Door de vraat kan er groeivermindering optreden.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort is in Europa wijd verbreid. Hij heeft soms de neiging tot een kortdurend massaal voorkomen.
In Nederland trad de spanner van 1979 – 1983 massaal op in enkele Drentse boscomplexen.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.