Nederlandse naam:
Groene appeltakluis
Wetenschappelijke naam:
Aphis pomi

Wetenschappelijke naam: Aphis pomi
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Groene appeltakluis
Taxonomische indeling: Hemiptera: Aphididae

Beschrijving en levenscyclus:
Een algemeen voorkomende en wijd verspreide bladluis uit de familie Aphididae. De soort gebruikt een aantal fruitbomen en struiken.
Bladluizen (Aphididae) hebben stekend – zuigende monddelen en een bolvormig achterlijf met daarop aan de achterzijde twee buisjes (siphunculi) die alarmstoffen en een wasachtige substantie kunnen uitscheiden. Daarnaast wordt door het spijsverteringsstelsel nog honingdauw geproduceerd. Binnen één soort komen zowel gevleugelde als ongevleugelde imago’s voor. De meeste bladluizen voltooien hun levenscyclus op één soort waardplant. Ze overwinteren meestal als ei. Hieruit verschijnen de zogenaamde stammoeders. Dit zijn ongevleugelde vrouwtjes die in het voorjaar zonder bevruchting (parthenogenetisch) levende jongen baren. De meeste van deze jongen zijn ongevleugeld en allemaal vrouwelijk. De gevleugelde vormen nemen in het late voorjaar en de zomer in aantal toe en zij verspreiden zich naar andere planten. De bladluizen voeden zich hoofdzakelijk met de sappen van bladeren en jonge scheuten van planten. Daarvoor zijn ze met een lange zuigsnuit uitgerust. Hun voortplantingsvermogen is enorm. Ze ontwikkelen zich binnen een korte tijd tot zeer talrijke kolonies en kunnen aanzienlijke schade aan de gewassen veroorzaken.

Adult: ongevleugelde exemplaren zijn 1,3 mm lang, opvallend appelgroen of geelachtig groen gekleurd, met korte antennen en twee zwarte of donkerbruine horentjes (siphunculi) aan het uiteinde van het achterlijf.

In april verschijnen de levendbarende stammoeders die in korte tijd grote hoeveelheden nakomelingen produceren, die in dichte kolonies leven. De luizen zuigen de hele zomer aan bladeren en twijgen en produceren daarbij veel honingdauw waarmee bladeren en takken worden bedekt. Hierin ontwikkelt zich dan weer een zwarte schimmel (roetdauw). De luizen worden vaak door mieren bezocht die zich met de honingdauw voeden.
In juli en augustus verschijnen de gevleugelde exemplaren en de eierleggende vrouwtjes. Deze leggen in september wintereitjes, die tot april van het volgende voorjaar overwinteren.

Type aantasting:
Zuigen aan bladeren en twijgen.

Waardplanten:
Malus, Pyrus, Crataegus, Sorbus, Cotoneaster, Pyracantha.

Aangetaste plantendelen:
Bladeren en twijgen.

Aantastingsbeeld:
De luizen zuigen in de zomer aan de twijgen en aan de onderzijde van bladeren. Daardoor worden de scheuten aangetast en gaan de bladeren krullen en sterven ze later af. Bij zware aantasting worden de takken gedeeltelijk kaal en de vruchten misvormd.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort kan met andere bladluizen worden verward.

Schade:
Vooral in de boomkwekerijen kan de soort ernstige schade veroorzaken.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een in Nederland algemene soort.

Bestrijding:
Geen bijzonderheden.