Wetenschappelijke naam: Apodemus sylvaticus
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Bosmuis
Taxonomische indeling: Mammalia: Muridae
Beschrijving en levenscyclus:
De familie van de echte muizen omvat vrij grote soorten. Hun staart is naakt en minimaal zo lang als het lichaam. Ogen, oren en achterpoten zijn verhoudingsgewijs groot. Achter de beide knaagtanden is er een brede tandenloze ruimte. De echte muizen voeden zich met een tamelijk uiteenlopend menu; meestal zijn dat zaden, vruchten en dierlijke voedsel. Ze hebben geen winterslaap.
Adult: De lichaamslengte varieert van 76 – 110 mm. De staartlengte is met 69 – 115 mm iets korter dan bij de andere familiesoorten. De staart heeft 120 – 190 ringen. Het gewicht is 14 – 35 g. De soort heeft een niet gesloten gele halsband. Daarmee onderscheidt hij zich van de verwante geelhalsmuis, A. flavicollis, waar de halsband rondom de hals aanwezig is. De bosmuis heeft dikwijls een gele, meestal langgerekte keelvlek. De rug is grijs en onderzijde grijsachtig wit en steekt dikwijls niet duidelijk af tegen de bovenzijde. Lange poten en grote oren.
De soort komt gewoonlijk voor in bosranden, jonge beplantingen en monoculturen van naaldhout.
Na een mastjaar van eik of beuk dringt de soort sterker het loofbos in. De bosmuis past zich zeer soepel aan aan het veranderende voedselaanbod. Hij legt voorraadkamers aan.
Het vrouwtje kan na 3 – 6 maanden geslachtsrijp worden. De draagtijd ligt tussen 23 – 26 dagen. Er zijn twee worpen per zomer met in totaal (gemiddeld) 29 jongen. Ze zijn bij hun geboorte naakt. Hun ogen gaan na 12 dagen open. De soort is ‘s nachts actief en beweegt zich huppelend voort. Hij kan zeer goed klimmen waarbij de staart voor het evenwicht wordt gebruikt.
Leeft voornamelijk in het veld, weinig in het bos. Bosranden vooral met bodembegroeiing, struikgewas en in de duinen.
Gedrag: Overwegend nachtdier. Klimt en springt zeer goed; loopt en trippelt echter meer dan andere soorten. Zwemt vrij goed en vrijwillig. Graaft holen met dikwijls twee ingangen, met nest- en voorraadkamer. Nest van gras en mos, soms ook boven de grond, bijvoorbeeld in een oud vogelnest. Komt soms tot vrij ver in groeven of grotten; veel in huizen, zowel ‘s winters als ‘s zomers.
Zachtpiepende geluiden; in angst hoog sjirpend.
Type aantasting:
Vreten van zaden (eikels/beukenoten)
Waardplanten:
Loofbomen.
Aangetaste plantendelen:
Boomzaden.
Aantastingsbeeld:
–
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De aantasting is specifiek voor de soort.
Schade:
De schade in de bosbouw blijft gereduceerd tot het opeten van zaden, kiemplanten.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een in Nederland algemeen voorkomende soort die een enkele maal schade veroorzaakt.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.