Wetenschappelijke naam: Argyresthia trifasciata
Synoniemen: Argyresthia triplicata
Nederlandse naam: Jeneverbesmineermot
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Yponomeutidae
Beschrijving en levenscyclus:
De soorten van de familie van spinselmotten, Yponomeutidae, hebben geen opvallende familiekenmerken. Het zijn kleine vlindertjes. De voorvleugels zijn wit met zwarte vlekjes en de achtervleugels zijn donkergrijs. De rupsen van de stippelmotten leven in gemeenschappelijke spinsels, waarmee takken en bladeren worden bedekt van de bomen, waarop ze leven. Hagen en bomen zijn soms volledig bedekt met deze spinsels en kunnen geheel ontbladerd worden. De soort gebruikt een aantal naaldboomsoorten die schubvormige naalden hebben.
Blad- en naaldmineerders zijn insecten, waarvan de larven niet op maar in het bladweefsel leven en zich daar voeden. Zij maken een min of meer karakteristieke gang in dat weefsel, de zogenaamde mijn.
Adult: de vleugelspanwijdte is 7 – 9 mm. De voorvleugels zijn bedekt met goudkleurige schubben en hebben drie witte banden alsmede twee apicale (aan het uiteinde voorkomende) vlekjes. Deze vlekjes, die eveneens wit zijn, vormen tezamen bijna een vierde band.
Ei: vuilwit van kleur. 0,25 bij 0,35 mm groot. Langwerpig, in groepjes, dakpansgewijs gerangschikt, afgedekt met een bruingrijze stof die ook als eischilfjes wordt aangemerkt.
Larve: ongeveer 3 mm lang. Vuilgeel met twee rijen zwarte stippen, die bij de jonge rupsen ontbreken, en zwarte kop. Er komen ook donkerder gekleurde larven voor.
Het vrouwtje legt na de bevruchting haar eitjes op de jongste scheuten van de voedselplant. Na 3 – 4 weken verschijnen de jonge larven. Deze boren zich in een naald en maken daar een mijntje van enkele millimeters lengte. De rups verhuist steeds en mineert bij het ouder worden in de uiteinden van jonge twijgen. De soort overwintert als jonge larve (rups) van 3 – 4 mm lang. De rupsjes blijven gedurende de winter in de door hen gevreten mijnen in de naalden. In februari – maart verlaten ze hun mijnen. De verpopping vindt plaats in een zijdeachtige cocon. De cocons worden veelal op verborgen plaatsen aan de aangetaste struik gesponnen, zoals in bastspleten en onder schorsschilfers. Aangezien de cocon bovendien bedekt is met stof en allerlei schilfertjes, is deze zeer moeilijk te ontdekken. De vlinders verschijnen vanaf de eerste week van mei; de vluchtperiode duurt ongeveer een maand. Overdag houden de vlindertjes zich schuil in het donkere hart van de struik. Ze zijn in de nacht actief. De levenscyclus van deze soort is éénjarig
Type aantasting:
Het mineren van naalden.
Waardplanten:
De soort is tot nu toe op Juniperus-, Thuja- en Chamaecyparis – soorten gevonden. Dit gebeurde in tuincentra, boomkwekerijen, begraafplaatsen en particuliere tuinen.
Aangetaste plantendelen:
Naalden en twijgen.
Aantastingsbeeld:
Een van de belangrijkste kenmerken van door de soort aangetaste coniferen is het bruin worden van de naalden. De verkleuringen zijn eerst waarneembaar aan de toppen van twijgen. Daarna verkleuren hele takken, die uiteindelijk kaal worden.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De naam ‘trifasciata’ heeft betrekking op de drie witte banden, waaraan de soort gemakkelijk van andere Argyresthia–soorten is te onderscheiden. De aantasting zelf kan echter gemakkelijk worden verward met die van Argyresthia thuiella.
Schade:
Wanneer de aantasting enkele jaren voortduurt, sterft de struik of boom volledig af. De aantasting wordt echter nauwelijks opgemerkt.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort is nog niet erg lang in Nederland aanwezig. Inmiddels betreft het een voor ons land algemene soort.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.