Nederlandse naam:
Grauwe schimmel, Treurziekte, Ruiziekte
Wetenschappelijke naam:
Botrytis cinerea

Wetenschappelijke naam: Botrytis cinerea
Synoniemen: Botryotinia fuckeliana
Nederlandse naam: Grauwe schimmel, Treurziekte, Ruiziekte
Taxonomische indeling: Deuteromycetes; Hyphomycetes

Beschrijving en levenscyclus:
Gedurende het groeiseizoen verschijnt op de aangetaste plantendelen (meestal jonge twijgen, bladeren en naalden) een pluizig, grijs mycelium. Hierop bevinden zich vele conidiëndragers met conidiën die bij aanraken bij droog weer als een stofwolkje vrijkomen.
De schimmel is zowel saprotroof (als saprofiet levend) als perthotroof (als parasiet levend) en komt als saprofiet zeer algemeen voor, ook op – gedeeltelijk – afgestorven delen van gezonde planten. Bij veroudering en verzwakking van de plant kan de schimmel parasitair worden waarbij ook levende cellen gaandeweg worden gedood en aangetast. De schimmel overwintert als mycelium in het aangetaste weefsel of in de vorm van sclerotiën. Dit zijn kleine, zwart gekleurde korstachtige myceliumpropjes die zich in of op het aangetaste weefsel bevinden. In deze toestand kan de schimmel meerdere jaren in de grond overleven. De kieming van de sporen is sterk afhankelijk van vocht en kan reeds bij relatief lage temperatuur plaatsvinden. Infectie breidt zich zodoende snel uit onder koele én vochtige omstandigheden.
De schimmel kan zich ook geslachtelijk voortplanten, maar dit komt in Nederland in de praktijk niet voor.

Type aantasting:
Weefselparasiet.

Waardplanten:
Alle plantensoorten, zowel bomen als land- en tuinbouwgewassen. Bij bomen wordt ze voornamelijk aangetroffen op (vrijwel alle) naaldboomsoorten.

Aangetaste plantendelen:
Alle bovengrondse delen, maar met name de jonge, nog niet verhoute weefsels, zoals dat van kiemplanten, scheuten en blad of naalden.

Aantastingsbeeld:
De ziekte is vooral van belang op plaatsen waar bomen dicht bijeen staan (kwekerijen, heggen).
Bij coniferen zoals Abies, Picea en Pseudotsuga worden in eerste instantie de naalden aangetast. Dit kan overgaan in aantasting van de scheut, waardoor de scheut kan gaan hangen (“treuren”). Bij bomen met naaldbundels (o.a. Cedrus, Larix) vallen de uitlopende naalden voortijdig af (“ruien”)en bij ernstige aantasting kan twijg- en taksterfte optreden. Bij loofhout treedt doorgaans alleen pleksgewijze blad- en scheutverdorring op en het “verrotten” van uitlopende knoppen en bloeiwijzen.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
Nachtvorstschade.

Schade:
Met name in de boomkwekerij, met name de kerstboomteelt en in kasculturen kan de ziekte leiden tot productieverlies en vermindering van de kwaliteit van de boom. In bossen is de ziekte van minder betekenis en bij solitaire oudere bomen komt een serieuze parasitaire aantasting weinig voor en is zodoende nauwelijks van betekenis.

Verspreiding van de ziekte:
In Nederland komt de aantasting zeer algemeen voor.

Bestrijding:
Teelt: Op kwekerijen:
– het verwijderen van organisch afval (dode bladeren, etc.), omdat dit een uitvalsbasis vormt voor infectie;
– zorgen voor een voldoende ruim plantverband, c.q. een “luchtige” omgeving;
Sanitair: Uitsnoeien van het aangetaste materiaal tot op het gezonde hout;
Chemisch: Soms wordt chemische bestrijding (bespuitingen) toegepast bij teelt in kassen, onder meer
bij stekculturen.

Aanvullende opmerkingen:
Infecties bij gezonde planten blijven als regel beperkt tot necrotische plekken (lesies) omdat de schimmel a.h.w. wordt afgegrendeld. Pas bij verzwakking c.q. veroudering van het weefsel kan de schimmel deze barrière doorbreken en het overige weefsel aantasten.
De aantasting beperkt zich als regel tot de jonge “sappige” éénjarige weefsels, maar kan soms van daaruit ook de meerjarige weefsels aantasten, zoals de bast van takken en twijgen van de voorgaande jaren.

Afbeeldingen: