Wetenschappelijke naam: Cameraria ohridella
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Paardekastanjemineermot
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Gracillariidae
Beschrijving en levenscyclus:
Een monofage mineermot uit de familie Gracillariidae die recentelijk als schadelijk insect op Aesculus-soorten is waargenomen.
Gracillariidae zijn zeer kleine vlindertjes. De volwassen motten nemen een karakteristieke houding aan, waarbij de kop door lange en wijd gespreide voorpoten omhoog is gericht. De larven mineren voornamelijk bladeren.
Adult: een zeer kleine mot van enkele millimeters lang met smalle vleugels waarvan de randen met fijne haartjes zijn bezet.
Larve: de volgroeide larve is 4 mm lang en sterk gesegmenteerd. 14 poten.
Pop: de pop zit in een cocon in de bladmijn.
De motten van de eerste generatie vliegen van eind april tot begin mei. Het vrouwtje legt de eitjes individueel op de bovenzijde van Aesculus-bladeren; meestal tussen de bladnerven. Twee of drie weken later kunnen de eerste korte, komma-achtige mijnen, worden waargenomen. De larven groeien gedurende 4 – 5 weken en maken mijnen tussen de bladnerven die een gemiddelde lengte van 3 – 4 cm bereiken. De verpopping vindt in de bladmijn plaats. De ontwikkeling van één generatie duurt 7 – 10 weken. In warmere streken van Zuid-Europa en bij de gunstige weersomstandig- heden elders zijn jaarlijks drie generaties mogelijk. De derde generatie overwintert als pop in afgevallen blad.
Type aantasting:
Mineren van bladeren.
Waardplanten:
De soort is in Aesculus-soorten gespecialiseerd. Soms worden Acer-soorten gebruikt.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren.
Aantastingsbeeld:
Doordat de larven de bladeren mineren, verkleuren deze tegen het einde van juni witgeel en bruin en vallen ze later af. De eerste generatie van de soort is in lagere delen van de boomkroon te vinden, terwijl de tweede generatie in de top van de kroon zit.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De aantasting kan in het najaar mogelijk verward worden met die van de schimmel, Guignardia aesculi. Deze bladvlekken hebben echter een gele necrotische ring die bij de bladmijnen van de paardekastanjemineermot, Cameraria ohridella, ontbreekt.
Schade:
Na een sterke aantasting kan er vervroegde bladval optreden.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort breidt zich sinds haar ontdekking in 1985 in Macedonië gestaag uit in Midden-Europa. In Nederland werden de eerste aantastingen in 1998 waargenomen. In 1999 werd de soort al op vele plaatsen gesignaliseerd.
Bestrijding:
Opruimen van afgevallen blad draagt bij aan de bestrijding. Er blijven echter altijd bladeren achter waardoor het volgende jaar een nieuwe populatie tot ontwikkeling kan komen.