Wetenschappelijke naam: Chionaspis salicis
Synoniemen: Coccus cryptogamus, Aspidiotus populi
Nederlandse naam: Wilgenschildluis
Taxonomische indeling: Hemiptera, Diaspididae
Beschrijving en levenscyclus:
Mannetjes en vrouwtjes van de echte schildluizen zijn sterk verschillend (dimorfisme). De vrouwtjes zijn ongevleugeld en beschermd door een los zittend wasachtig of doornachtig schildje. De schildjes zijn per soort maar ook per individu erg verschillend van vorm en grootte. Onder het schildje worden de eitjes afgezet waarna het vrouwtje sterft. De meeste wijfjes zijn behalve vleugel- ook pootloos en alleen hun sapzuigende monddelen verraden hun verwantschap met andere halfvleugeligen (Hemiptera). De weinig voorkomende en kleinere mannetjes van schildluizen hebben één paar vleugels en lijken wel wat op mugjes. De jonge larven komen onder het schildje vandaan en verplaatsen zich. Daarna zitten ze voor het grootste deel van hun leven vastgezogen aan takken, vruchten of andere plantendelen waar ze zich voeden met de sappen van veel verschillende plantensoorten. De voortplanting kan zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk (parthenogenetisch) plaatsvinden. Daardoor kan de soort zich zeer snel vermeerderen.
Adult: Mannetjes en vrouwtjes zijn uiterlijk sterk verschillend (seksueel dimorfisme): het vrouwtje is steeds ongevleugeld met goed ontwikkelde monddelen. Het mannetje is meestal zeer klein, gevleugeld en heeft sterk gereduceerde monddelen, waardoor voedselopname niet mogelijk is.
De vrouwtjes vormen peervormige schildjes die vuilwit tot grijs van kleur zijn. Op deze manier wordt aan de eitjes en jonge larven bescherming verleend. De kolonies schildluizen zijn vaak door algen of korstmossen bedekt waardoor men ze gemakkelijk over het hoofd ziet. De schildjes van de vrouwtjes zijn peervormig, die van de mannetjes zijn smal en langgerekt en aan de rugzijde met drie in de lengte lopende ribben. De vrouwtjes zijn ca. 2 mm lang en de mannetjes hebben een lengte van 0,7 tot 0,9 mm.
Ei: de eitjes zijn rood van kleur. Het vrouwtje legt ze in de herfst en bewaart ze tijdens de winter onder haar schildje.
Larven: de eerste larven verschijnen in het voorjaar. Ze zijn roodachtig van kleur. De pas uitgekomen larven hebben pootjes waardoor ze zich over vrij grote afstanden kunnen verplaatsen. Op deze wijze kunnen zij een geschikte plaats vinden waar ze zich vastzuigen.
De wilgenschildluis heeft een eenjarige levenscyclus. De rode eitjes overwinteren onder het moederschild. In de lente verschijnen de roodgekleurde larven. In Midden-Europa leggen de vrouwtjes hun eitjes in augustus. Een vrouwtje legt ongeveer 60 eitjes. Alleen de pas uitgekomen larven hebben pootjes waarmee zij zich over vrij grote afstanden kunnen verplaatsen. Na enige tijd steken zij hun zuigsnuit in de bast van takken of stammetjes en verplaatsen zich dan niet meer. Eenmaal vastgezogen beginnen zij direkt met de wasafscheiding voor de vorming van het schildje, waaronder zij enige malen vervellen. Na de eerste vervelling verliezen zij hun pootjes. De schildjes groeien en vergroten zich geleidelijk en verkrijgen een mosselachtige vorm. Vooral de mannelijke individuen komen soms in grote aantallen voor, waardoor de schors er als berijpt uitziet. De luis heeft voorkeur voor bomen langs vochtige plaatsen zoals beek- of rivieroevers. De levenscyclus van deze soort is eenjarig.
Type aantasting:
Zuigen in de bast.
Waardplanten:
De soort is extreem polyfaag en komt voor op Salix, Populus, Betula, Alnus, Corylus, Quercus, Tamarix, Sorbus, Tilia, Acer en Fraxinus.
Aangetaste plantendelen:
Takken en stammen.
Aantastingsbeeld:
De schildluizen komen in kolonies voor op de schors van takken en jonge stammen. Hierdoor kunnen sterk aangetaste bastdelen verdrogen, waardoor de bladeren verdorren. De boompjes zien er ziekelijk uit. Oudere bomen ondervinden in de regel geen noemenswaardige schade.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort kan mogelijk met andere soorten schildluizen worden verward.
Schade:
De soort veroorzaakt geen noemenswaardige schade. Bij massale aantastingen kan de bast van de takken en de jonge stammen plaatselijk verdrogen. Daardoor verdorren de bladeren.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een in Nederland vrij algemene soort.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.