Nederlandse naam:
Chlorideschade (zoutschade)
Wetenschappelijke naam:
Chlorideschade (zoutschade)

Symptomen:
Bij lichte chloridenovermaat vertonen de doorgaans nog groene bladeren scherp van de bladschijf afgegrensde chloroseverschijnselen van de bladranden. Bij sommige boomsoorten kan dit patroon echter minder scherp zijn afgegrensd. Soms treedt ook bladverwelking en gedeeltelijk omkrullen van het blad op.
In een later stadium treedt necrose van de bladrand op en bij ernstige overmaat verdorring van het gehele blad en vroegtijdige bladval. Bij extreme zoutbelasting verdorren de bladeren al tijdens het uitlopen van de knoppen. Bij chronische zoutbelasting is het blad kleiner en geler dan normaal en is ook een geringere bladbezetting in de kroon. Bij naaldbomen treedt doorgaans een vergeling op van de naaldtoppen gevolgd door necrose die zich over de gehele naald kan uitbreiden. Als regel zijn de symptomen aan de zijde van de grootste belasting (straatzijde of zeewindzijde) het meest intens.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
– Droogteschade;
– Kaliumgebrek;
– Bladvlekkenziektes;
– Herbicidenschade.

Schade:
Chloridenovermaat heeft een negatieve invloed op de gehele fysiologie van de boom en leidt bij chronische zoutbelasting tot (aanmerkelijke) groeivertraging. In extreme gevallen treedt sterfte van grote gedeelten van de boom of zelfs de gehele boom op. Schade door zeewind geeft doorgaans een eenzijdige kroonontwikkeling en bij schade door spatzout kunnen aan de zoutbelaste zijde bij regelmatige blootstelling aan zout heksenbezemachtige vertakkingen ontstaan. Bij blootstelling van de bast aan opspattend zout kan bastafsterving plaatsvinden bij bomen met en dunne bast (o.a. beuk en plataan).

Voorwaarden voor het optreden van de aantasting:
Chlorideschade kan optreden wanneer:
– Boomwortels verzilt (grond)water opnemen;
– Bovengrondse delen van de plant in contact komen met zoute wind of zout water (zoute “spray” of “spatzout”);
– Bovengrondse delen in contact komen met chloorgas.
In het eerste geval gaat het om:
– Zout dat wordt gebruikt bij de gladheidbestrijding van wegen (dooizout);
– Zoute “kwel”.
In het tweede geval gaat het om:
– Opgelost dooizout dat wordt opgespat door langsrijdend verkeer;
– Zeewind, d.w.z. verneveld zout afkomstig vanuit de zee.

Diagnose:
Aan de hand van een chemische bladanalyse kan worden vastgesteld hoe het chloridengehalte van het blad zich verhoudt ten opzichte van het grensgebied waarbij zichtbare schade optreedt. Dit grensgebied is nogal variabel per boomsoort. Bij bijvoorbeeld linde (Tilia spp.) ligt het tussen 7 en 9 g Cl (als element) per kg droge stof, bij Ginkgo daarentegen tussen 18 en 22 g/kg en zal dus per soort moeten worden beoordeeld. Daarnaast kan een chemisch bodemonderzoek informatie geven over de aanwezigheid van zout op diverse dieptes in het bodemprofiel (dit om bijvoorbeeld onderscheid te maken tussen inspoelings- of smeltwaterzout, zoute kwel en zout wegencunetzand. Men bepaald daartoe het zgn. C-cijfer van de grond. Dit is de hoeveelheid NaCl (in grammen) per liter aanwezig bodemvocht. De grensgebieden waarboven zichtbare zoutschade optreedt is (evenals het bladchloride-gehalte) nogal variabel per boomsoort. Bij bijvoorbeeld linde (Tilia spp.) ligt deze rond 2 g NaCl per liter en voor de grauwe abeel (Populus x canescens) tussen 8 en 12 g/l en zal dus per soort moeten worden beoordeeld.

Bestrijding:
Chlorideschade als gevolg van het gebruik van dooizout kan worden tegengegaan door een meer gericht en efficiënt gebruik van dooizout al of niet in combinatie met (ontwerp)technische aanpassingen van de plantplaats waardoor de zoutbelasting wordt verminderd (o.a. een verhoogde of afgeschermde standplaats) of waarin de mogelijkheden voor uitspoeling door de regenval in het voorjaar relatief gunstig zijn. In situaties waar de zoutbelasting onvoldoende kan worden beheerst (dit geldt zowel voor dooizout als zeewind en zoute kwel) kan het gebruik van minder zoutgevoelige boomsoorten een uitkomst bieden. Toepassing van andere gladheidbestrijdingsmiddelen dan chloridezouten biedt vooralsnog in praktisch opzicht geen perspectief, althans niet op grotere schaal. Het doorspoelen van de bodem met zoet water kan in incidentele gevallen een oplossing bieden. Het uitvoeren van een bodemverbetering al dan niet in combinatie met een stikstofbemesting (als nitraat) heeft doorgaans minder effect, maar kan een positief effect hebben op de conditie van de boom. Verbetering van de bodemstructuur (o.a. het opheffen van verslemping) kan zin hebben wanneer het gaat om klei- en zware leemgronden. Bemesting met kalium kan zinvol zijn in situaties waar door strooizoutbelasting
K-gebrek wordt geïnduceerd (door verdringing van K door Na uit het zgn. kationencomplex).

Aanvullende opmerkingen:
Vroeger werd het mechanisme van chlorideschade (zoutschade) verklaard vanuit een plasmolyse van de levende wortelcellen bij een te hoge zoutconcentratie van het bodemvocht. Chlorideschade in het blad kan echter al optreden voordat deze concentratie is bereikt en daarbij is met name het chloride-ion van betekenis.
Bij spatzout (c.q. zoute spray) is daarentegen wel sprake van een fysiologische uitdroging van de blootgestelde plantendelen.
Soms treden zoutschadesymptomen bij bomen pas naar voren in de loop van het groeiseizoen. De oorzaak daarvan is doorgaans dat het aanwezige zout onvoldoende door de regen heeft kunnen uitspoelen en bij het geleidelijk uitdrogen van de bodem (o.a. door de verdamping van de boom) het
C-cijfer boven de grenswaarde komt waarbij zichtbare zoutschade optreedt.
Snoeien of kandela(be)ren van bomen, om met het snoeihout het vergiftigde blad kwijt te raken, heeft behalve een aantal beheertechnische en esthetische bezwaren de beperking dat het alleen zinvol is wanneer het zoutgehalte van de bodem tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht.