Nederlandse naam:
Choristoneura murinana
Wetenschappelijke naam:
Choristoneura murinana

Wetenschappelijke naam: Choristoneura murinana
Synoniemen: Cacoecia murinana
Nederlandse naam: –
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Tortricidae

Beschrijving en levenscyclus:
De bladrollers (Tortricidae) zijn een grote talrijke familie van vrij kleine vlindertjes met relatief brede en rechthoekige voorvleugels. De meeste soorten houden de vleugels in rust als een dakje, vele lijken op vogeluitwerpselen of stukjes blad. Achtervleugels zijn meestal grijsachtig bruin. De larve leeft gewoonlijk tussen samengevouwen of opgerolde bladeren (vandaar de naam bladroller), of boort zich in jonge twijgen of in vruchten.
De soort is onder normale omstandigheden monophaag op Abies alba. In Nederland vrij zeldzaam. In het middelgebergte van Midden-Europa kan de soort zich massaal vermeerderen en voor calamiteiten zorgen.

Adult: de vleugelspanwijdte is 17 – 24 mm. Vrij donker van kleur. De Nederlandse exemplaren hebben een nogal gereduceerde tekening die in het midden van de vleugel sterk vervaagt. Het wortelveld is onduidelijk. Dwarsband verdwijnt bijna geheel in het midden, voorrandsvlek is klein en iets uitgerekt. Achtervleugel is grijs.

Ei: plat en elliptisch, circa 1,5 bij 1,2 mm groot; met netwerkachtige structuur. Lichtgroen van kleur met lichtere randen.

Larve: groen met zwarte kop en halsschild. Het anale schild en de kleine schildjes aan de achterpoten zijn honinggeel. De soort kent zes larvenstadia.

Pop: de pop is 8 – 14 mm lang; donkerbruin. Aan het tweede achterlijfsegment zitten twee duidelijk herkenbare doornenrijen. Het kleine groepje haken aan het uiteinde van de pop (cremaster) is slank en walsvormig.

De soort vliegt van juni tot augustus. De vrouwtjes leggen gemiddeld 20 eitjes op de bovenzijde van de oudere (bij voorkeur 3-jarige) naalden. Ze liggen in rijen en zijn als visschubben gerangschikt. De soort heeft een voorkeur voor oudere bomen. Na gemiddeld 12 dagen verschijnen de rupsen die op zoek naar een geschikte overwinteringplaats gaan. De meeste rupsen overwinteren aan de lange takken in het middelste deel van de boomkroon. De overwinteringsplaats wordt met een fijn spinsel bekleed. Dan stopt de ontwikkeling (de rups gaat in diapauze). In het voorjaar begint de rups eerst met het bouwen van een rolvormig weefsel aan de jonge knop. Daarna pas begint de vraat. Gewoonlijk is er één rups per knop. De rupsen van het tweede tot vierde stadium knagen gaatjes in naalden. Later wordt ook de rest van de naald verorberd. Een rups eet tijdens haar ontwikkeling ongeveer 120 naalden op. In mei vindt de verpopping in het spinsel plaats. Hierbij is het kleine groepje haakjes aan het achterlijf (cremaster) aan het spinsel vastgemaakt. Na ongeveer 14 dagen verschijnen de vlinders.

Type aantasting:
Naalden- en knoppenvraat.

Waardplanten:
De soort is gespecialiseerd in Abies alba. Soms, vooral bij massaal voorkomen, gebruiken de rupsen ook andere Abies–soorten, Picea, Larix, Pinus en Juniperus.

Aangetaste plantendelen:
Naalden en knoppen.

Aantastingsbeeld:
De soort is een van de meest belangrijke knoppen- en naaldbelagers van Abies alba.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort kan in Nederland moeilijk met andere soorten worden verward.

Schade:
Soms wordt de boom helemaal kaalgevreten.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een in Nederland zeer zeldzame soort.

Bestrijding:
Geen bijzonderheden.