Wetenschappelijke naam: Cinara cupressi
Synoniemen: Cupressobium cupressi
Nederlandse naam: Thujatakluis
Taxonomische indeling: Hemiptera: Lachnidae
Beschrijving en levenscyclus:
De vrouwtjes van alle stam- en takluizen (Lachnidae) zijn ongevleugeld. De mannetjes zijn vaak gevleugeld en slechts voor een klein deel ongevleugeld. De luizen hebben lange poten. Hun mondorganen met een lange zuigsnuit zijn goed ontwikkeld. Hun antennen zijn gewoonlijk zeer kort, de twee horentjes aan het uiteinde van het achterlijf (siphunculi) zijn in de regel ook kort en sterk behaard en het lijf is breed en rond. De meeste Lachnidae-soorten zijn in houtgewassen gespecialiseerd en komen in de regel slechts op één boomsoort of genus voor. De wisseling van waardplanten is bij Lachnidae onbekend. Wel komt bij een aantal soorten plaatswisseling voor: sommige Cinara-soorten begeven zich tijdens de zomer uit de boomkronen naar de wortels, waar de mieren de zogenaamde stallen voor ze inrichten. In de herfst keren deze soorten weer terug naar de boomkroon. Door de sterke hoeveelheid afscheiding van honingdauw zijn in de kolonies veel mieren en wespen te zien.
Adult: de takluis is 1,8 tot 3,9 mm groot. Hij is geelachtig bruin tot oranjebruin gekleurd met zwartachtige tekeningen bij het thorax-uiteinde. Matgrijze dwarsstrepen aan het achterlijf (abdomen) en een zwarte band tussen de twee zwarte horentjes aan het uiteinde van het achterlijf (siphunculi). Hun snuit (rostrum) is relatief kort (ca. 1 mm).
Ei: geelachtig bruin, grootte 1,2 mm bij 0,6 mm.
Vanaf mei komen de eitjes uit en verschijnen de kolonies van levendbarende vrouwtjes. De gevleugelde exemplaren verschijnen tussen juni en augustus. De eierleggende exemplaren en de mannetjes verschijnen in oktober. Het is niet uitgesloten dat levendbarende exemplaren onder milde condities ook kunnen overwinteren. Jaarlijks worden meerdere generaties geproduceerd.
Type aantasting:
Zuigen aan naalden, twijgen en takken.
Waardplanten:
Voornamelijk op Cupressus-, Chamaecyparus- en Thuja-soorten. De sierbomen en heggen worden eveneens aangetast. Soms wordt er schade aan kweekgoed veroorzaakt.
Aangetaste plantendelen:
Naalden, twijgen en takken.
Aantastingsbeeld:
De soort voedt zich door het zuigen van floeemvaten van vooral twijgen en voorts naalden en takken. De luizen produceren hierbij grote hoeveelheden honingdauw, waarmee de bladeren en takken worden overdekt.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De luizensoort lijkt veel op de andere vertegenwoordigers van de stam- en takluizen (Lachnidae).
Schade:
Door het zuigen en de vaak overmatige productie van de honingdauw veroorzaakt de takluis verkleuringen, verzwakking of afsterven van de tak of de gehele plant.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort is vrij algemeen in Nederland aanwezig.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.