Wetenschappelijke naam: Cinara juniperi
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Bonte takluis
Taxonomische indeling: Hemiptera: Lachnidae
Beschrijving en levenscyclus:
De vrouwtjes van alle takluizen (Lachnidae) zijn steeds ongevleugeld. De mannetjes zijn vaak gevleugeld en slechts voor een klein deel ongevleugeld. Hun mondorganen zijn goed ontwikkeld. Hun antennen zijn gewoonlijk zeer kort, de siphunculi (de twee opstaande buisjes op het achterlijf) zijn in de regel ook kort, het lijf is breed en rond en het achterlijf sterk behaard. De meeste Lachnidae-soorten zijn in houtgewassen gespecialiseerd en komen in de regel slechts op één soort of genus voor. De wisseling van waardplanten is bij Lachnidae onbekend. Wel komt bij een aantal soorten de zogenaamde plaatswisseling voor: onder andere de Cinara-soorten verplaatsen zich tijdens de zomer uit de boomkronen naar de wortels, waar de mieren de zogenaamde stallen voor ze inrichten. In de herfst lopen deze soorten weer terug naar de boomkroon.
Adult: de ongevleugelde, ongeslachtelijke (parthenogenetische), levendbarende vrouwtjes zijn 2,4 – 3,4 mm lang. Het lichaam is in doorsnee meer rond en tevens wat kleiner dan bij C. fresai. De luis is roze bruinachtig van kleur. Hun snuit (rostrum) is relatief kort.
Ei: glimmend; zwart van kleur.
De ongevleugelde levendbarende vrouwtjes (de zgn. stammoeders) worden het hele jaar als afzonderlijke exemplaren aangetroffen. Kleine kolonies van jonge luizen verschijnen voornamelijk in de vroege zomer op de zachte en groene jonge twijgjes en naalden. De gevleugelde exemplaren verschijnen in mei en juni, maar enkele soms ook in juli en augustus. De geslachtelijke generatie verschijnt in de herfst, en de vrouwtjes leggen na de paring hun eitjes op twijgen en takjes. De eitjes overwinteren. Hierdoor is de ontwikkelingscyclus van de luis voltooid. De levenscyclus van deze soort is eenjarig. Jaarlijks zijn er enkele generaties.
Type aantasting:
Zuigen aan bladeren.
Waardplanten:
De soort is gespecialiseerd in Juniperus-soorten. Soms wordt ze ook op Chamaecyparis, Thuja en Cupressus gemeld.
Aangetaste plantendelen:
Naalden.
Aantastingsbeeld:
In tegenstelling tot C. fresai blijven de aantastingen van C. juniperi gewoonlijk tot de onderzijde van de jonge, groene twijgjes en naalden beperkt waar de luizen aan zuigen.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort kan mogelijk verward worden met Cinara fresai.
Schade:
De ontwikkeling van zwarte schimmels (roetdauw) op de door de Cinara-soorten geproduceerde honingdauw kan de economische waarde van het plantsoen en siersoorten doen dalen.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een in Nederland vrij algemene soort.
Bestrijding:
In tuinen kan men de overlast vaak beperken door met een harde waterstraal uit de tuinslang de luizen van de takken af te spuiten.