Nederlandse naam:
Cinara laportei
Wetenschappelijke naam:
Cinara laportei

Wetenschappelijke naam: Cinara laportei
Synoniemen: Cedrobium laportei
Nederlandse naam: Cinara laportei
Taxonomische indeling: Hemiptera: Lachnidae

Beschrijving en levenscyclus:
Een soort die tot de familie van takluizen, Lachnidae, behoort. De soort is sinds 1967 met een snelle opmars naar het noorden van Europa bezig. Cedrobium wordt sinds kort als de sub-genus van het Cinara-genus aangeduid.
De vrouwtjes van alle stam- en takluizen (Lachnidae) zijn ongevleugeld. De mannetjes zijn vaak gevleugeld en slechts voor een klein deel ongevleugeld. De luizen hebben lange poten. Hun mondorganen met een lange zuigsnuit zijn goed ontwikkeld. Hun antennen zijn gewoonlijk zeer kort, de twee horentjes aan het uiteinde van het achterlijf (siphunculi) zijn in de regel ook kort en sterk behaard en het lijf is breed en rond. De meeste Lachnidae-soorten zijn in houtgewassen gespecialiseerd en komen in de regel slechts op één boomsoort of genus voor. De wisseling van waardplanten is bij Lachnidae onbekend. Wel komt bij een aantal soorten plaatswisseling voor: sommige Cinara-soorten begeven zich tijdens de zomer uit de boomkronen naar de wortels, waar de mieren de zogenaamde stallen voor ze inrichten. In de herfst keren deze soorten weer terug naar de boomkroon. Door de sterke hoeveelheid afscheiding van honingdauw zijn in de kolonies veel mieren en wespen te zien.

Adult: de ongevleugelde vrouwtjes zijn 1,5 – 2,0 mm lang. Ze zijn mat bruin en grijs met smalle, doffe, in de lengte lopende lijn vanaf de kop tot de achterste achterlijfsegmenten. Het achterlijf is vrij plat en de bovenzijde is sterk verhard. De twee horentjes (siphunculi) aan het uiteinde van het achterlijf zijn klein en zwart gekleurd. De poten zijn vrij lang en doffer bruin dan het lichaam. De antennen bestaan uit vijf segmenten. De snuitlengte is 0,75 – 0,8 mm. De gevleugelde levendbarende vrouwtjes zijn 1,7 – 1,8 mm lang. In kleur zijn ze vrijwel gelijk aan de ongevleugelde exemplaren. Alleen de poten en antennen zijn donkerder gekleurd. Hun vleugels zijn lang met bruine achterrand.

De takluis leeft in kleine, dichte kolonies op de twijgen en kleine uitlopers van lager gelegen takken. De meeste ongevleugelde levendbarende vrouwtjes verschijnen in mei – juni. De levenscyclus van deze soort is éénjarig.

Type aantasting:
Het zuigen aan oude naalden en twijgen.

Waardplanten:
Deze takluis is in Cedrus-soorten gespecialiseerd.

Aangetaste plantendelen:
Oude naalden en twijgen.

Aantastingsbeeld:
Het zuigen van de smalle, dicht op elkaar zittende kolonies luizen aan de oude naalden veroorzaakt naaldsterfte.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
Op Cedrus komen verschillende soorten takluizen zoals Cinara cedri voor.

Schade:
Een hevige aantasting heeft soms tot gevolg dat de aangetaste twijgen en takken naaldloos zullen blijven. Daarnaast produceren de luizen behoorlijke hoeveelheden honingdauw. In het kielzog hiervan breidt zich roetdauw uit die de omgeving nog meer verontreinigt en de economische waarde van de plant vermindert.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
Zeer zeldzaam in Nederland.

Bestrijding:
Geen bijzonderheden.