Nederlandse naam:
Colocasia coryli
Wetenschappelijke naam:
Colocasia coryli

Colocasia coryli
Syn. : Noctua; Demas
Een in geheel Europa veel voorkomende vlinder uit de familie van uilen – Noctuidae. De soort gebruikt een groot aantal loofboomsoorten als voedselplanten. Ook een cultuurvolger in de fruitteelt.
De familie Noctuidae is de soortenrijkste onder de grote Europese vlinders en komen in vrijwel alle bosgemeenschappen voor. De meeste soorten zijn vrij stevig gebouwd. Hun voorvleugels zijn gewoonlijk donker en wat cryptisch gekleurd. De achtervleugels daarentegen zijn meestal opvallend gekleurd. Mannetjes hebben vaak bosjes haar op hun abdomen (achterlijf). Bij rust wortden de vleugels als een dakje gehouden of vlak en elkaar overlappend. Rups is gewoonlijk plomp en weinig behaard. De meeste uilen – soorten zijn glad en zonder wratten of uitwassen.
De uilachtigen spelen een belangrijke rol in de bosbouwkundige praktijk. Dit geldt met name voor de massale aantastingen die deze soorten in alle leeftijdsfasen van het bos kunnen veroorzaken. De soorten zijn gebruikt een groot aantal loofboomsoorten als voedselplant.

De levenscyclus van deze soort: in Noord-Europa is er een generatie en zuidelijker zijn er twee generatie per jaar. In Nederland twee generaties. De tweede generatie blijft vaak niet voltooid.

Bestrijding van deze soort: geen bijzonderheden.

Adult:
Vleugelspanwijdte 29-35 mm. Wortelhelft der voorvleugels is roestbruin; franjehelft asgrijs met ronde, zwart geringde vlek en twee zwarte dwarslijnen, waarvan de tweede het bruine veld afsluit en in het midden een grote, franjewaarts gerichte tand heeft terwijl de eerste in het wortelveld staat en in het midden bijna recht is. De golflijn is witachtig. Achtervleugels zijn bruinachtig grijs. De tekening is niet standvastig; de tand op de tweede dwarslijn ontbreekt vaak en het bruin eveneens vaak.

Ei:
Kegelvormig. In de lengte geribd, met dwarse strepen. Eerst parelwit van kleur; later bruinachtig.

Larve (rups):
Lengte tot 35 mm. Het lichaam is plomp, gewoonlijk rozeachtig-oranje gekleurd; soms ook bruin, okerkleurig en grijs, bekleed met fijne, witachtige haarborstels. Op een aantal segmenten op hun rug groeien haarpluimpjes. Over het midden van de rug loopt een rij donkere, rechthoekige vlekken, die elkaar soms raken en dan een ononderbroken band vormen. Op de flanken loopt een witachtige lengteband. De kop is roodachtig-bruin of grijsachtig.

Pop:
Zwart. Cremaster is griffelvormig en met krachtige borstels begroeid.

Voedselplanten:
Corylus, Fagus, Quercus, Betula, Tilia, Acer, Ulmus, Alnus, Salix, Carpinus, Crataegus, Sorbus en Prunus. Cultuurvolger in de fruitteelt.

Schadebeeld:
De larven (rupsen) eten bladeren. Ze spinnen die samen en leven daarin gemeenschappelijk.

Levenscyclus:
De vlinder vliegt in juli en weer in augustus (twee generaties). Dan worden ook de eitjes afzonderlijk op de bladeren afgezet. De rupsen voeden zich van juni tot juli en weer van september tot begin oktober. In rust verbergen ze zich tussen samengesponnen bladeren. In juni en oktober verpoppen ze in cocons aan de voet van de boom en de pop overwintert. De vlinders verschijnen in resp. augustus en april.

Bestrijding:
Geen bijzonderheden.

Afbeeldingen: