Nederlandse naam:
Coroebus florentinus
Wetenschappelijke naam:
Coroebus florentinus

Wetenschappelijke naam: Coroebus undatus
Synoniemen: Coroebus florentinus
Nederlandse naam: –
Taxonomische indeling: Coleoptera: Buprestidae

Beschrijving en levenscyclus:
Buprestidae is een talrijke familie van vaak metaalkleurige soorten, waarvan de meeste in
Zuid-Europa voorkomen. Hun lichaam is meestal langwerpig, min of meer projectiel-vormig en naar achteren toegespitst. Ze vliegen graag rond in de felle zon en zitten bij voorkeur op bloemen. De larven zijn afgeplat en maken gangen onder de schors.

Adult: De kever is 11 – 14 mm lang. De bovenzijde is groenachtig tot blauwgroen metaalkleurig. Over de dekschilden lopen vier zigzagvormige witachtige dwarsbanden. De ogen zijn groot. De kever lijkt sterk op Agrilus-soorten, maar heeft niet hun dubbele halsschildrand. Ook is de bovenzijde meer gewelfd en het lichaam meer gedrongen.

Ei: De eitjes zijn boonvormig met een doorsnede van 1,5 mm.

Larve: Evenals de kever lijkt ook de larve op Agrilus-soorten. Het lichaam is stek afgeplat en gesegmenteerd. Over het chitine-schild van het eerste borstsegment (prothorax) lopen van voren naar achteren twee groefjes. Het uiteinde van het lichaam draagt twee gladde niet getande chitine haakjes.

De kever vliegt in juni en juli. Het vrouwtje legt haar eitjes afzonderlijk in de schorsspleten, bij voorkeur aan de zuidzijde van de stam. Na 10 – 20 dagen verschijnen de jonge larfjes die zich in de bast boren. Later worden vooral in de kurk (schors) gangen geboord. In deze laag knaagt de larve uiteindelijk ook de popwieg waarbinnen ze overwintert. De verpopping vindt in het voorjaar plaats. De levenscyclus is in Zuid-Europa tweejarig, noordelijker waarschijnlijk driejarig.
De soort is een typisch secundaire soort die vooral optreedt op plaatsen waar de waterhuishouding van de boom is verstoord. De soort treedt vaak samen met de eikenprachtkever, Agrilus biguttatus, op.

Type aantasting:
Gangen in schors en bast.

Waardplanten:
De soort prefereert Quercus–soorten en vooral de kurkeik Q. suber.

Aangetaste plantendelen:
Schors en bast.

Aantastingsbeeld:
De aantasting treedt vooral aan de zonzijde op van 70 – 120 jaar oude eiken. De larven vreten de gangen eerst in de bast en later in de schors. De typische kronkelende gangen in de bast zijn zwart verkleurd. De gangen lopen evenwijdig met de stam. Waar de gangen een schorsspleet kruisen, treedt een zwarte, zogenaamde bloedsslijm naar buiten. De ontwikkeling van de kurklaag wordt daardoor verstoord en bovendien wordt door de vraatgangen ook technische schade aan de kurk toegebracht. Ook zware takken kunnen worden aangetast.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De larven van de soort lijken sterk op die van de andere Agrilus-soorten.

Schade:
De schade treedt vooral op aan de zonzijde en bij oudere eiken. De larven beschadigen de waardevolle schors die voor kurk wordt aangewend. Als ergste vijand van de kurkeik, Q. suber, heeft de kever de naam ‘kurkworm’ gekregen.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
Deze soort is niet in Nederland aanwezig.

Bestrijding:
De soort kan het beste worden bestreden door beheersmaatregelen te heffen die op een verbetering van de vitaliteit van de beplanting zijn gericht.

Afbeeldingen: