Nederlandse naam:
Wilgenhoutrups
Wetenschappelijke naam:
Cossus cossus

Wetenschappelijke naam: Cossus cossus
Synoniemen: Bombyx cossus, C. ligniperda, C. unguiculatus
Nederlandse naam: Wilgenhoutrups
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Cossidae

Beschrijving en levenscyclus:
Cossidae (houtrupsen) zijn nachtvlinders van middelmatige tot grote afmetingen met plompe lichaamsbouw en sterk behaard. Zij vliegen ‘s nachts. De vleugels worden in rust dakvormig op het lichaam gelegd. De rupsen boren gangen in verschillende loofbomen en struiken en kunnen op deze wijze stammen en takken van jonge bomen verzwakken en doden.

Adult: de vlinder is ca. 45 mm lang. De vleugelspanwijdte bedraagt bij de vrouwtjes tot 95 mm en bij de mannetjes tot 70 mm. Het lichaam is stevig en plomp gebouwd met een opvallend groot achterlijf. De vleugels zijn grof geschubd, bruingrijs met vele donkere, gegolfde dwarslijnen. Hun tekening lijkt veel op de schors, waarop de vlinders met de vleugels in hun karakteristieke dakvormige houding goed gecamoufleerd zitten. De voor- en achtervleugels hebben dezelfde kleur. De bovenzijde van thorax is donkerbruin, de achterzijde is meer witachtig. Het achterlijf is donker grijsbruin met lichte ringen.

Ei: 1,7 x 1,0 mm, langovaal en lichtbruin met zwartachtige strepen. Vanaf juni worden de eitjes in korte rijen of in kleine hoopjes van 15 – 20 stuks in schorsspleten afgezet en ter bescherming met een kleverige, snel hard wordende afscheiding bedekt.

Larve: lengte tot 95 mm, breedte tot 18 mm. Het lichaam is glad en aan beide zijden rimpelig. De kleur is geelwit met een brede bruinrode (bessensapkleurige) band over de gehele lengte van de rug. De kleine, grijze haartjes aan weerszijden staan verspreid. De kop is vlak, glanzend zwart en gedeeltelijk in het lichaam teruggetrokken. Het halsschild is gelig met aan beide zijden zwarte vlekken. De buikzijde is geel gekleurd. Deze rupsen scheiden een karakteristieke stinkende geur af, die aan houtazijn herinnert.

Pop: de verpopping in mei – juni vindt plaats in een cocon van samengesponnen boorspanen en excrementen, vlak bij de uitvliegopening in de stam of in de grond.

De vlinders vliegen ‘s nachts in juni en juli, in Zuid-Europa deels ook in augustus en september. Overdag zitten ze onbeweeglijk op de stam en houden dan hun vleugels karakteristiek dakvormig. Vanaf juni worden de eitjes in korte rijen of in kleine hoopjes van 15 – 20 stuks in schorsspleten afgezet en ter bescherming met een kleverige, snel hard wordende afscheiding bedekt. Na ongeveer twee weken komen de rupsen uit die zich slechts in beschadigde delen van de bast kunnen inboren; vinden ze die niet, dan gaan ze te gronde. Aanvankelijk leven ze in de bast; later maken ze gangen in het hout met grote openingen naar buiten, waarlangs nieuwe aantasting door jonge rupsen mogelijk is. Het duurt drie tot vier jaar alvorens de rupsen volwassen zijn. Hun kaken zijn bijzonder sterk. De verpopping in mei – juni vindt plaats in een cocon van samengesponnen boorspanen en excrementen, vlak bij de uitvliegopening in de stam of in de grond. De vlinders komen in juni uit. De levenscyclus van deze soort is in de regel twee- tot vierjarig; meestal driejarig.

Type aantasting:
Gangenstelsels in de stam.

Waardplanten:
Een grote verscheidenheid aan loofbomen. Salix en Populus genieten een duidelijke voorkeur. Daarnaast gebruikt de nachtvlinder ook Acer, Alnus, Betula, Tilia, Quercus, Ulmus, Fraxinus, Juglans en een reeks fruitboomsoorten

Aangetaste plantendelen:
Stam.

Aantastingsbeeld:
De larven boren ovale openingen in de bast van stammen, waaruit gistend plantensap vloeit dat vaak sterk naar houtazijn ruikt. Vervolgens boort ze een onregelmatig meterslang gangenstelsel, dat vooral in de onderste delen van de stam, naar boven toe breder wordt. Zij kunnen diep in het hout doordringen. De aanwezigheid van larven wordt dikwijls zichtbaar door naar buiten geworpen excrementen en boorsel.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De rups is met zijn rode kleur gemakkelijk te herkennen. De gangen in het hout zijn mogelijk te verwarren met die van de grote populierenboktor, Saperda carcharias; de horzelvlinder, Sesia apiformis; de wilgensnuitkever, Cryptorhynchus lapathi; en de populierenglasvlinder, Paranthene tabaniformis.

Schade:
Ernstige Cossus-aantastingen komen overwegend in wegbeplantingen voor. De oorzaak is een regelmatige beschadiging, bijv. door het wegtransport, slagmaaiers, blikseminslag en snoei. Heeft de infectie aan een boom eenmaal plaatsgevonden, dan wordt deze steeds opnieuw door volgende generaties bevolkt. In zo’n geval, waarbij men aan de boom uitwendig een groot aantal ovale gaten in de schors kan waarnemen, wordt de boom een haard van waaruit de verspreiding door migratie naar nabij staande bomen kan plaatshebben. De geïnfecteerde bomen kunnen dermate uitgehold zijn, dat zij bij sterke wind kunnen breken en aldus een gevaar opleveren. Zij dienen derhalve zonder meer te worden opgeruimd. Jonge bomen, zoals populier en es, breken bij aantasting gemakkelijk af.
Verder kan er in sommige bomen overbevolking van oudere rupsen optreden. Dit kan ertoe leiden dat de rupsen de boom verlaten en kruipend een nieuwe boom zoeken. Deze oudere rupsen kunnen met hun sterkere kaken de boom binnendringen zonder dat er bastbeschadigingen nodig zijn

Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort komt ieder jaar in geheel Nederland zeer frequent voor.

Bestrijding:
De aangetaste bomen of hun delen moeten worden verwijderd. Regelmatige controle op beschadiging is zeer aan te bevelen. Bij de bomen die niet verontrustend zijn aangetast, kunnen de wonden met een wondafdekmiddel worden afgedekt. Verwondingen aan de bast door maaiapparaten kan men vaak voorkomen door 3 beschermende paaltjes rondom de stam in de grond te zetten. Verder kan men contractueel een boetebeding werkzaam laten zijn bij uitvoering door derden zoals loonwerkers.