Wetenschappelijke naam: Cryphalus piceae
Synoniemen: Bostrichus piceae
Nederlandse naam: –
Taxonomische indeling: Coleoptera: Scolytidae
Beschrijving en levenscyclus:
Bastkevers (Scolytidae) zijn meestal kleine, donkerbruine of zwarte kevertjes met een zeer korte snuit, knievormig gebogen antennen met een min of meer ovale tot bolvormige eindknots en gladde of dun behaarde dekschilden. In het voorjaar boren de kevers een gang onder de bast van vooral verzwakte of stervende bomen. Aan de rand van deze gang worden de eieren in nisjes afgezet. De larven vreten hun gangen min of meer loodrecht op de moedergang, waardoor tenslotte een verward netwerk ontstaat. Aan het einde van de larvengang vindt de verpopping plaats. Van daaruit boren de jonge kevers openingen naar buiten. De meeste soorten van deze familie tasten slechts sterk verzwakte bomen aan, zodat ze, economisch gezien, minder belangrijk zijn.
Adult: 1,1 – 1,8 mm lang, donkerbruin gekleurd; antennen en poten geel, dekvleugels geelbruin en aan de beide zijden zwartachtig. Het voorhoofd is bij mannetjes vlak en vrijwel kaal, bij vrouwtjes gewelfd en behaard. Het halsschild wordt naar voren toe smaller. De dekvleugels hebben geen of slechts weinig duidelijk gepunteerde rijen, waarin lange, rechtopstaande haartjes zitten.
Larve: wittig, kop donkerbruin, zonder poten. De larve is naar binnen gebogen en daardoor C-vormig.
De kever vliegt in maart en april; de tweede generatie vliegt in juni. Het vrouwtje boort een paringskamer. De larven vreten van daaruit stervormig, naar alle kanten, gangen uit. De verpopping vindt in de schors plaats. De rijpingsvraat van de jonge kevers vindt plaats in dunnere takken van de boomkroon; de overwinteringsvraat vindt vooral plaats in takken van oudere bomen. Hierbij worden korte gangen gevreten, herkenbaar aan boormeel en uitvloeiend hars.
Type aantasting:
Gangenstelsels in takken en soms in stammen.
Waardplanten:
Abies. Soms Picea, Pinus, Larix en Thuja.
Aangetaste plantendelen:
Takken en soms stammen.
Aantastingsbeeld:
In plaats van een ‘normale’ moedergang zoals bij de meeste bastkevers, is er een gewoonlijk in het spinthout liggende verbrede plek, van waaruit de larven naar alle richtingen, stervormig, hun gangen vreten. Bij een sterke aantasting lopen de gangen door elkaar en wordt het patroon van het gangenstelsel onherkenbaar. De soort tast bij voorkeur de kronen van oudere bomen en dunningshout aan, vooral als de bomen verzwakt of beschadigd zijn.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort komt vaak met Pityokteines curvidens voor, met welke deze dan ook kan worden verward.
Schade:
Bij een massale aantasting kan de soort grote schade veroorzaken.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort komt niet in Nederland voor.
Bestrijding:
Verwijderen van zieke en verzwakte bomen, leggen van vangstammen en regelmatige controle.