Cryptocephalus pini – bladhaantje
Een in Europa algemeen verbreide soort uit de zeer talrijke familie Chrysomelidae. De soort gebruikt voornamelijk Pinus sylvestris en P. nigra en soms andere Pinus–soorten, Abies, Larix en Juniperus.
De familie Chrysomelidae (bladhaantjes) omvat soorten die vrijwel allemaal planteneters zijn. Ze zijn vaak opvallend gekleurd, meer of minder bol en afgerond en vaak metaal-glanzend. De familie is nauw verwant aan de boktorren, waarmee ze dan vaak dezelfde lichaamsbouw hebben. De meeste haantjes hebben echter een meer rond-ovale tot geheel ronde lichaamsbouw. De larven leven vrij op bladeren, zijn traag bewegende, slakachtige dieren en mineren of eten wortels in de grond aan. De larven van het geslacht Clytra leven in mierennesten en voeden zich daar met het mierenbroed.
De levenscyclus van deze soort is éénjarig
Bestrijding van deze soort: geen bijzonderheden.
Adult:
3,5-5 mm lang. Het lichaam is walsvormig, glanzend leemgeel, kop is roodbruin, poten opvallend kort en krachtig, voelsprieten tegen het uiteinde gebruind.
Ei:
0,80×0,45 mm groot. Langwerpig ovaal, oranje tot okergeel gekleurd, mat glanzend, zacht.
Larve:
Ongeveer 5,6 mm lang, wit en fijn behaard. De kop, nekschild en poten zijn roodbruin.
Pop:
5 mm lang. In het begin wit. Het 2e en 3e segment van het borststuk zijn onbehaard, het achterlijf is fijn behaard.
Voedselplanten:
De soort prefereert Pinus sylvestris en P. nigra. Soms ook op andere Pinus-soorten en ook op Abies, Larix en Juniperus.
Schadebeeld:
De kevers eten vanaf juni en juli groeven aan de onderzijde en soms aan de bovenzijde van de naalden en knagen eveneens aan twijgen. De naalden worden daardoor eerst geel en later bruin en dat wel vanaf het uiteinde naar de basis toe.
In de meeste gevallen worden de jongere, 5-10 jaar oude Pinus-opstanden aangetast. Deze opstanden groeien vrijwel altijd slechten staan op groeiplaatsen met ongunstige bodem- en grondwatertypen. Afzonderlijke bomen, opstandranden en open plekken worden het meest aangetast. Met de toenemende dichtheid van de opstand neemt de vraatschade af. De aantasting vindt vaak plaats samen met een aantal andere soorten.
Levenscyclus:
De kevers vreten vanaf juni/juli aan de naalden. De paring en aansluitend leggen van eietjes gaat door tot in begin november. De vraat duurt tot eind november. De eitjes worden eerst in een omhulsel op de grond afgezet; later ook gewoon niet verpakt in oksels van de jongste twijg en de tak. De larven dragen de uit excrementen gemaakte koker met zich mee. Hun ontwikkeling en overwintering vindt plaats in de bodem. Halverwege juli zoeken de larven een boom om zich daar in de afgesloten larvenzakjes te verpoppen. Dit gebeurt in schorsspleten aan de onderzijde van de stam. De kevers laten zich bij de geringste verontrusting op de bodem vallen.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.