Nederlandse naam:
Wilgensnuitkever; Elzensnuitkever
Wetenschappelijke naam:
Cryptorhynchus lapathi

Wetenschappelijke naam: Cryptorhynchus lapathi
Synoniemen: Cryptorrhynchus lapathi
Nederlandse naam: Wilgensnuitkever; Elzensnuitkever
Taxonomische indeling: Coleoptera: Curculionidae

Beschrijving en levenscyclus:
Curculionidae is een grote en belangrijke familie van snuitkevers. Alle soorten zijn goed te herkennen aan de min of meer snuitvormig verlengde kop (snuit – rostrum), met de kaken aan het uiteinde. Hun antennen zijn vaak geknikt met een extra lang eerste segment. Sommige soorten hebben vergroeide hoornachtige dekschilden. De larven zijn cilindervormig en pootloos. Ze bewegen zich traag met behulp van kruipknobbels. Veel soorten leven in zaden, hout of plantenwortels, sommige maken gallen. Terwijl de larven bijna uitsluitend in het plantenweefsel leven, vreten de kevers de planten meestal aan de buitenzijde aan. Verscheidene soorten zijn belangrijke plaaginsecten.

Adult: de kever is 6,0 – 9,5 mm lang. Zijn dekschilden zijn grijsbruin gekleurd. Het achterste deel is lichtgrijs of roze, bezet met zwarte, wratachtige haarborsteltjes. De snuit wordt in rust in een daartoe bestemde groef in het borststuk tussen de poten gelegd.

Eitjes: 1 mm, crèmewit.

Larve: de larve is tot 12 mm lang, vuilwit, pootloos, bruine kop.

In Nederland verschijnen de kevers rond mei en beginnen dan met de rijpingsvraat aan jonge takken en scheuten, die ongeveer twee weken duurt. Na deze periode zijn de kevers geslachtsrijp. De kevers paren meerdere malen verspreid in hele seizoen waarna de eitjes telkens één voor één worden afgezet. Bij elkaar legt het vrouwtje tussen de 20 en 30 eitjes. De eitjes worden afgezet in de bast van stammen, takken en stronken, waarin het vrouwtje voor dit doeleinde kuiltjes boort. Plekken met weefselwoekeringen, bladlittekens en lenticellen hebben de voorkeur. In de herfst, na het leggen van de eitjes, kruipen de kevers in het hout om het te overwinteren.
De larven komen na 2 tot 3 weken uit de eitjes en overwinteren zonder zich te hebben gevoed in een kleine holte onder de bast. In het voorjaar begint de larve kleine gangetjes te boren om daarna een ongeveer 10 cm lange gang omhoog te maken. In juni – juli is de larve volgroeid en verpopt ze zich aan het einde van de gang die nog gedeeltelijk met boormeel is gevuld. Na 10 – 18 dagen verschijnt de jonge kever, die echter in de boom overwintert en pas weer in mei de boom verlaat. In Nederland zijn de kevers gewoonlijk in de even jaartallen actief, de larven in de on¬even. De levenscyclus van de soort in Noord-, Midden- en West-Europa is 2 jaar. In Zuid-Europa is de levenscyclus eenjarig.

Type aantasting:
Larven maken gangen in bast en hout. De kevers vreten pleksgewijs de bast van de twijgen.

Waardplanten:
Populus, Salix, Alnus, Betula.

Aangetaste plantendelen:
Stam en twijgen.

Aantastingsbeeld:
De larven maken gangen in het hout en in het cambium, waardoor de bladeren van de boom boven de gang verwelken, scheuten verdorren, takken kunnen afsterven of zelfs jonge boompjes het loodje kunnen leggen. Op de aantastingplaatsen treedt verdikking en weefselwoekering op, rond de cambiale boorgangetjes verkleurt de bast roodbruin. Uit de openingen van de gangen kan het verwijderde boormeel worden waargenomen.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De aantastingen lijken wel op die van de wilgenhoutrups, Cossus cossus en de populierenglasvlinder, Paranthrene tabaniformis. Aantastingen bij jonge bomen kunnen worden verward met die van de horzelvlinder, Sesia apiformis, en de grote populierenboktor, Saperda carcharias.

Schade:
Doordat de volwassen kevers de bast van de twijgen wegvreten, veroorzaakt dit het afsterven van takken. Door het boren van gangen ontstaat ook technische schade in het hout. Daarnaast kunnen de jonge bomen ook afsterven. Door de wonden in de bast krijgen ziektekiemen, zoals bacteriën van het geslacht Pseu-domonas en schimmels van het geslacht Dothichiza, een kans. Ook kan secundaire schade optreden ten gevolge van insecten zoals de wilgenhoutrups, Cossus cossus, en de populierenglasvlinder, Paranthrene tabaniformis.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een algemene soort in Nederland. In het verleden zijn in jonge wilgencultures veel zware aantastingen waargenomen.

Bestrijding:
De boompjes die bezet zijn met de larven kunnen verwijderd en verbrand worden.