Nederlandse naam:
Gewone dennenbladwesp
Wetenschappelijke naam:
Diprion pini

Wetenschappelijke naam: Diprion pini
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Gewone dennenbladwesp
Taxonomische indeling: Hymenoptera: Diprionidae

Beschrijving en levenscyclus:
De familie van dennenbladwespen zijn kleine insecten van ongeveer 10 mm met bij het vrouwtje korte gezaagde en bij het mannetje sterk dubbel gekamde voelsprieten. De larven, meestal met 11 paar poten, leven in kolonies tussen de naalden en zijn soms typisch gevlekt. De meeste soorten leven op Pinus.

Adult: Het vrouwtje is ongeveer 10 mm lang, geelachtig groen, met over de eerste vier segmenten van het achterlijf een zwarte vlek. De voelsprieten zijn eenzijdig gekamd. Het mannetje is ongeveer 8 mm lang, zwart met sterk dubbelgekamde voelsprieten. De vleugels zijn transparant en wespachtig.

Ei: De eitjes worden in serie in de zijkant van de naalden afgezet en met een laagje wit laagje kit bedekt.

Larve: De larve heeft een lengte tot ongeveer 30 mm. Ze is geelachtig groen of bleekgeel met bruine kop; er zijn 11 paar poten. Soms donkergrijs met zwarte kop. De larven leven in kolonies tussen de naalden.

De in mei vliegende bladwespen zetten de eitjes in serie af in de zijkant van oude naalden. De eitjes worden met een wit laagje kit bedekt. De larven die na een paar weken verschijnen, vreten in kolonies van de oude naalden maar laten de middennerf, die omkrult, staan. In een later stadium worden de naalden op een kort stompje na geheel opgevreten. Als de larven bijna volwassen zijn dan vreten ze (vooral bij hoge dichtheden) ook aan jonge naalden. In juli vindt de verpopping plaats in een leerachtige cocon aan takken of grashalmen. In augustus verschijnen de gevleugelde insecten opnieuw. De larven van deze tweede generatie leven zowel van de oude als van de jonge naalden. In september – oktober verlaten de larven de boom en overwinteren ze in een cocon in de grond. Ze verpoppen het volgende voorjaar, soms verpoppen ze door ‘overliggen’ één of twee jaar later.

Type aantasting:
Naaldvraat.

Waardplanten:
Pinus-soorten.

Aangetaste plantendelen:
Naalden.

Aantastingsbeeld:
Aanvankelijk worden de naalden tot op de middennerf gevreten, later geheel.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De aantasting lijkt wel wat op die van de rode dennenbladwesp, Neodiprion sertifer, en die van de dennencultuurbladwesp, Gilpinia pallida.

Schade:
Wanneer de aantasting enkele jaren duurt of wanneer het slecht groeiende bossen betreft, herstellen de bomen zich moeilijk, met als gevolg dat naast groeiverliezen ook sterfte optreedt. Bovendien worden de aangetaste, verzwakte bossen toegankelijk voor secundaire beschadigers, zoals de dennenscheerder, Tomicus piniperda.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een zeer belangrijke plaagvormende soort. De dennenbladwesp was in de periode 1930 – 1950 één van de belangrijkste en hardnekkigste plagen van de Nederlandse dennenbossen geweest.

Bestrijding:
Een plaag kan worden bedwongen door het optreden van de eiparasiet Achrysocharella ruforum. De plaag wordt voorkomen of afgezwakt door de aanwezigheid van voldoende muizen en rode bosmieren. Daarnaast parasiteren een aantal sluipwespen- en sluipvliegensoorten op de larven van D. pini.