Nederlandse naam:
Schorsbrand van populier
Wetenschappelijke naam:
Discosporium populeum

Wetenschappelijke naam: Discosporium populeum
Synoniemen: Dothichiza populea
Cryptodiaporthe populea
Nederlandse naam: Schorsbrand van populier
Taxonomische indeling: Ascomycetes, Diaporthales

Beschrijving en levenscyclus:
Op de stammen en taken bevinden zich ingezonken, donkere plekken met ingestorven bastweefsel. Deze worden veroorzaakt door een schimmel die in het voorjaar op eerder afgestorven plekken vruchtlichamen (pycniden) vormen, waaruit bij vochtig weer de conidiën vrijkomen en die zorgen voor de verspreiding van de ziekte. Infectie vindt uitsluitend plaats via verse verwondingen zoals de littekens van knopschubben (in het voorjaar), of van afgevallen bladeren (in het najaar), of van overige verwondingen (het gehele jaar door). In het voorjaar worden tevens de ca. 2 mm grote, zwart gekleurde, geslachtelijke vruchtlichamen (peritheciën) gevormd. Hieruit komen de ascosporen vrij die vooral zorgen voor de verspreiding van de ziekte over grotere afstand. Na infectie breidt de schimmel zich uit in de bast. De mate waarin dit gebeurt is sterk afhankelijk van de conditie van de boom. Een vitale boom weet als regel de infectie snel af te grendelen en nog hetzelfde jaar te overgroeien (als het gaat om een voorjaarsinfectie). Bij een verzwakte boom breidt de schimmel zich wél verder uit, zowel in de bast als in het hout, waardoor de houtvaten door thyllenvorming verstopt raken en de opwaartse sapstroom wordt geremd. De schimmel overwintert in de afgestorven bastplekken.

Type aantasting:
Bastnecrose.

Waardplanten:
Het geslacht Populus, met name de cultivar Populus nigra ‘Italica’.

Aangetaste plantendelen:
Stam en takken.

Aantastingsbeeld:
De meest opvallende verschijnselen zijn de afgestorven takken die verspreid in de kroon van de boom voorkomen. De eerste verschijnselen zijn een iets ingezonken, donkerbruine plek op de plaats van infectie. In het voorjaar is dit vaak op de grens tussen een- en tweejarig takken. Bij oudere takken treft men de necrosen vaak aan nabij de voet van de zijtakken, maar ook (bij najaarsinfecties) elders op de tak. De afgestorven bast scheurt op den duur in de lengterichting open. Jonge takken zijn daarbij vaak al geringd, ook de houtvaten zijn verstopt, en ze sterven meestal vrij snel af. Bij oudere takken kan het, afhankelijk van de vitaliteit (en dus de effectiviteit van wondcallusvorming), enige jaren duren voordat ze zijn geringd en afsterven. Op de necrotische plekken zijn meestal de ca. 2 mm grote, zwarte vruchtlichamen zichtbaar. Rondom de takaanzetten soms in concentrische cirkels. Bij aansnijden is een crèmekleurige sporenmassa zichtbaar.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
Diverse oorzaken die taksterfte in de kroon kunnen veroorzaken zoals:
– droogte;
– bodemzuurstoftekort;
– vorstschade;
– zoutschade.
Andere bastziekten zoals Cytospora chrysosperma en Chalaropsis populina. Deze komen verhoudingsgewijs echter veel minder vaak voor.

Schade:
De schade bestaat uit het sterven van takken en soms van gehele bomen. Jonge bomen die verzwakt zijn, bijvoorbeeld na een verplanting, kunnen in een kort tijdbestek geheel afsterven.

Verspreiding van de ziekte:
In Nederland komt de aantasting zeer algemeen voor.

Bestrijding:
Teelt: gebruik van niet vatbare soorten en klonen (hierin is een ruime keuze) of in ieder geval afzien
van gebruik van schorsbrandgevoelige planten die tevens gevoelig zijn voor roest of
bladvlekkenziektes;
Zorgen voor optimale groeiplaatsomstandigheden;
(Op de kwekerij): vermijden van het ‘ opjagen’ van de planten door overmatige bemesting of een te dichte stand waardoor de bomen lang en slap worden en de weerstand tegen de ziekte vermindert;
Oudere opstanden tijdig dunnen;
Voorkomen van uitdroging van plantmateriaal, waarbij beter zo jong mogelijk materiaal kan
worden gebruikt omdat dit verhoudingsgewijs minder snel uitdroogt dan ouder materiaal.
Sanitair: aangetaste delen met vruchtlichamen uitsnoeien en verwijderen.
Chemisch: bestrijding is mogelijk door bespuitingen in voorjaar zodra de eerste knopschubben vallen en in het najaar zodra de eerste bladeren vallen. Ook dient bij soorten die tevens gevoelig zijn voor roest en bladvlekkenziekte, deze ziekten in de zomer te worden bestreden.

Aanvullende opmerkingen:
Omdat de schimmel een uitgesproken ‘zwakteparasiet’ is, treedt in de praktijk een aantasting vaak op na een verzwakking door andere ziekten zoals een roestaantasting (door Melampsora spp.) of een herhaaldelijke opeenvolgende aantasting door de bladvlekkenziekte (Marssonina spp.).
Een soortgelijke ziekte komt ook voor op de wilg, waarbij de afsterving doorgaans beperkt blijft tot de twijgtoppen en de dunnere takken. Deze wordt veroorzaakt door de schimmel Cryptodiaporthe salicella (syn. Discella carbonacea / Diplodina microsperma).