Wetenschappelijke naam: Drepanosiphum acerinum
Synoniemen: Drepanosiphum aceris
Nederlandse naam: –
Taxonomische indeling: Hemiptera: Callaphididae
Beschrijving en levenscyclus:
De bladluizen (Callaphididae) zijn insecten waarvan het laatste lid van de voelsprieten een variabele lengte heeft. De twee horentjes (siphunculi)aan het uiteinde van het achterlijf zijn stomp of breed kegelvormig. Soms zijn ze echter lang en gezwollen. Het anaal plaatje is vaak in twee kwabben gesplitst en het achterlijf eindigt in een soort knobbel of is rond. Binnen één soort komen zowel gevleugelde als ongevleugelde imago’s voor. De meeste bladluizen voltooien hun levenscyclus op één soort waardplant. Ze overwinteren als ei. Hieruit verschijnen de zogenaamde stammoeders. Dit zijn ongevleugelde vrouwtjes die in het voorjaar zonder bevruchting (parthenogenetisch) levende jongen baren. De meeste van deze jongen zijn ongevleugeld en allemaal vrouwelijk. De gevleugelde vormen nemen in het late voorjaar en de zomer in aantal toe en zij verspreiden zich naar andere planten. De bladluizen voeden zich hoofdzakelijk met de sappen van bladeren en jonge scheuten van planten. Daarvoor zijn ze met een lange zuigsnuit uitgerust. Hun voortplantingsvermogen is enorm. Ze ontwikkelen zich binnen een korte tijd tot zeer talrijke kolonies en kunnen aanzienlijke schade aan de gewassen veroorzaken. Door het spijsverteringsstelsel van de luis wordt daarnaast nog honingdauw geproduceerd.
Adult: de gevleugelde levendbarende vrouwtjes zijn enkele millimeters groot en geelachtig of mat witachtig groen van kleur. Hun lichaam is uitgerekt. De twee horentjes (siphunculi) aan het uiteinde van het achterlijf zijn donker gekleurd. De vleugeltoppen hebben donkere vlekjes. Zie ook de grote esdoornluis, Drepanosiphum platanoidis.
Ei: zwarte, glanzende, doorschijnende eitjes worden in de schorsspleten van de voedselplant afgezet.
Larve: de larven zijn groenachtig van kleur. Ze ontwikkelen zich vrijwel zonder uitzondering tot de gevleugelde levendbarende vrouwtjes.
Pop: er wordt geen pop gevormd.
De overwinterende eitjes komen uit op het moment dat de knoppen uitlopen. Kleine aantallen gevleugelde levendbarende vrouwtjes ontwikkelen zich in snel tempo aan de jonge twijgen en aan de onderzijde van de jonge bladeren tot grotere kolonies. In de zomer stopt de vermeerdering van de luis, maar de vrouwtjes blijven aan de onderzijde van de bladeren zitten. De ontwikkeling komt in de herfst weer op gang als de bladeren oud worden. De populatie vermeerdert dan weer in hoog tempo waarbij de vormen worden geproduceerd die met elkaar paren en in september en oktober wintereitjes leggen.
Type aantasting:
Zuigen aan bladeren.
Waardplanten:
De soort is gespecialiseerd in de veldesdoorn, Acer campestre.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren
Aantastingsbeeld:
Aan de onderzijde van de bladeren zitten en zuigen groepen luizen. Bij deze soort is er geen activiteit van mieren. Evenals de lindenbladluis, Eucallipterus tiliae, produceert ook deze soort rijkelijk honingdauw zodat de boom ongerief kan opleveren.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
Verwarring is mogelijk met de grote esdoornluis, Drepanosiphum platanoidis en Periphyllus-soorten.
Schade:
Op de bovenzijde van de bladeren ontwikkelt zich roetdauw; de zwarte schimmel die zich op de honingdauw ontwikkelt. Onder de bomen geparkeerde voertuigen worden met het kleverige afscheidingsproduct bedekt, hetgeen bijzonder onaangenaam is.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een in Europa algemeen voorkomende soort.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.