Wetenschappelijke naam: Elatobium abietinum
Synoniemen: Neomyzaphis abietinum
Nederlandse naam: Groene sparrenluis
Taxonomische indeling: Hemiptera: Aphididae
Beschrijving en levenscyclus:
Bladluizen (Aphididae) hebben stekend – zuigende monddelen en een bolvormig achterlijf met daarop aan de achterzijde twee buisjes (siphunculi) die alarmstoffen en een wasachtige substantie kunnen uitscheiden. Daarnaast wordt door het spijsverteringsstelsel nog honingdauw geproduceerd. Binnen één soort komen zowel gevleugelde als ongevleugelde imago’s voor. De meeste bladluizen voltooien hun levenscyclus op één soort waardplant. Ze overwinteren meestal als ei. Hieruit verschijnen de zogenaamde stammoeders. Dit zijn ongevleugelde vrouwtjes die in het voorjaar zonder bevruchting (parthenogenetisch) levende jongen baren. De meeste van deze jongen zijn ongevleugeld en allemaal vrouwelijk. De gevleugelde vormen nemen in het late voorjaar en de zomer in aantal toe en zij verspreiden zich naar andere planten. De bladluizen voeden zich hoofdzakelijk met de sappen van bladeren en jonge scheuten van planten. Daarvoor zijn ze met een lange zuigsnuit uitgerust. Hun voortplantingsvermogen is enorm. Ze ontwikkelen zich binnen een korte tijd tot zeer talrijke kolonies en kunnen aanzienlijke schade aan de gewassen veroorzaken.
Adult: groene, tot 2 mm lange, ongevleugelde, in de zomer ook gevleugelde luis.
In afwijking van de meeste bladluissoorten overwintert de groene sparrenluis niet als ei, maar als luis op de naalden. In het vroege voorjaar, maar soms ook in een winter met lange vorstvrije perioden, vindt vermeerdering plaats. Deze ongeslachtelijke vermeerdering (waarbij de luis levende jongen voortbrengt) eindigt zodra de naald waarmee ze zich voedt afsterft (fijnspar) of afvalt (bijv. sitkaspar). In juni ontstaan gevleugelde luizen die naar een Picea-soort vliegen. Als regel gaat bijna de hele generatie van deze gevleugelde vorm te gronde omdat de geschikte voedselplant niet wordt gevonden. Vinden ze die wel, dan worden er nieuwe kolonies gesticht, wederom op ongeslachtelijke wijze met levende jongen. In de herfst kunnen biseksueel eitjes worden gelegd. De schadelijke periode is die waarin massale vermeerdering plaatsheeft, dus van maart tot juni.
Type aantasting:
Zuigen aan naalden.
Waardplanten:
Picea.
Aangetaste plantendelen:
Naalden.
Aantastingsbeeld:
Door het zuigen aan hoofdzakelijk oude naalden krijgen deze gele vlekken of ze verkleuren geheel bruin; ze vallen tenslotte af. Bij de sitkaspar vallen de naalden vrij spoedig af, zelfs al bij slechts enkele zuigvlekjes, terwijl ze bij de fijnspar bruin verkleuren en daarna nog geruime tijd blijven zitten.
De larven produceren soms overvloedig honingdauw waardoor jonge bomen er soms “glimmend” bij staan.
Schade:
Één van de gevaarlijkste vijanden van Picea. Zowel jonge als oude opstanden kunnen ernstig worden aangetast. Oude bomen kunnen in jaren van een massaal herhaald optreden kaal komen te staan, waarna ze soms, in combinatie met andere factoren, sterven. Het groeiverlies bij de sitkaspar is doorgaans ernstiger dan dat bij fijnspar. Ernstige aantastingen door dit insect kunnen als regel worden verwacht na zachte winters, waarbij de luis vooral aan beschaduwde bomen voorkeur geeft.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een in Nederland zeer algemene soort.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.