Wetenschappelijke naam: Erannis defoliaria
Synoniemen: Hybernia defoliaria
Nederlandse naam: Grote wintervlinder
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Geometridae
Beschrijving en levenscyclus:
De spanners (Geometridae) zijn slanke vlinders van kleine tot middelmatige grootte. Hun voorvleugels zijn driehoekig, de achtervleugels zijn afgerond. De poten zijn dun en kort; in rust worden de vleugels uitgespreid gehouden. De vlinders vliegen gewoonlijk in de avond. De rupsen hebben één paar buikpoten en verplaatsen zich al lussen makend.
Adult: de vleugelspanwijdte van het mannetje is 40 mm. De voorvleugels zijn geel- of roodbruin met donkerbruine gegolfde dwarsbanden en in het midden een donker vlekje. De achtervleugels zijn bleekgeel met donker vlekje in het midden. De voelspriet is geveerd. Het vrouwtje is vleugelloos, is geel van kleur met opvallend zwarte vlekken.
Larve: de lengte bedraagt tot ongeveer 35 mm. De kleur is nogal variabel. Bovenzijde van het lichaam is roodbruin met donkere vlekken en donkere gegolfde zijlijnen die scherp en golvend van de rugzijde zijn gescheiden. Onderzijde is gelig. De kop is gemarmerd roodachtig bruin en ingesneden.
Pop: tot 14 mm lang. Grof gebouwd. De bovenlip is afgerond. Het cremaster (het kleine groepje haken aan het uiteinde van een vlinderpop) bevat aan de zijkant een reeks gestippelde tandjes.
De mannetjes vliegen in de avonduren in september en oktober; vandaar de naam wintervlinder. De vrouwtjes (die niet kunnen vliegen) kruipen uit de bodem tegen de stammen omhoog waar ze door de rondcirkelende mannetjes worden bevrucht. Ze leggen hun 300 – 400 groene, later okergeel verkleurende eitjes in de buurt van bladknoppen in de boomtoppen. De rupsen kunnen van maart tot juni worden gevonden. Bij verstoring laat de rups zich van het blad vallen en blijft hierbij aan een zijden draad hangen, tot het gevaar geweken is. De rupsen spinnen de bladeren niet samen. In juni dalen de volgroeide rupsen naar de grond af om daar ondiep in de strooisellaag te verpoppen. De rupsen van deze soort vreten twee tot drie keer meer blad dan die van de kleine wintervlinder, Operophtera brumata. De levenscyclus is éénjarig.
Type aantasting:
Bladvraat zonder spinsel.
Waardplanten:
De soort is polyfaag op loofboomsoorten en struiken, vooral Quercus en Carpinus en verder Populus, Ulmus, Betula, Tilia, Corylus, Prunus, Crataegus, Rosa, Lonicera en andere. Ook op fruitbomen.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren.
Aantastingsbeeld:
De larven vreten de bladeren vanaf de bladrand aan. De bladeren worden niet samengesponnen.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
Bij kaalvraat in eiken is tegelijkertijd ook vaak de groene eikenbladroller, Tortrix viridana, betrokken.
Schade:
Verzwakken tot afsterven van bomen. Groeivermindering. Zij kunnen veelal in combinatie met de kleine wintervlinder, Operophtera brumata de bomen kaalvreten. Eiken kunnen na herhaalde jarenlange kaalvraat verzwakken en gevoelig worden voor secundaire aantastingen van bijvoorbeeld de eikenprachtkever, Agrilus biguttatus.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort is in Nederland algemeen aanwezig en veroorzaakt regelmatig plagen.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.