Wetenschappelijke naam: Euproctis chrysorrhoea
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Bastaardsatijnvlinder
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Lymantriidae
Beschrijving en levenscyclus:
De vlinders van de familie Lymantriidae (spinneruilen) ontlenen hun naam aan de min of meer stevige zijden cocons, waarin de rupsen verpoppen. Het zijn vrij sterk behaarde vlinders en de haren zijn vaak prikkelend en irritant, zodat het niet prettig is de vlinders met de handen aan te raken. De rupsen zijn ook harig en nog minder prettig dan de vlinders om aan te raken. De mannetjes hebben geveerde antennen. De roltong is bij deze soort nauwelijks ontwikkeld of ontbreekt in het geheel. Door deze twee kenmerken verschillen de spinneuilen van de nachtvlinders, Noctuidae (uilen), waarvan ze anders vrij moeilijk zijn te onderscheiden. Binnen de spinneruilen hebben de rupsen hebben haarbosjes op de rug en bovendien een paar kleine, verheven kliertjes. Enkele soorten hebben brandharen en moeten voorzichtig worden behandeld. De meeste soorten voeden zich hoofdzakelijk met de bladeren van bomen en struiken.
Adult: een middelgrote vlinder; de vleugelspanwijdte is 30 – 35 mm. De vleugels zijn evenals die van de satijnvlinder Leucoma salicis wit van kleur. Het lichaam is ook wit, behalve het goudbruin behaarde einde van het achterlijf.
Ei: bruin tot grijs gekleurd, rond van vorm, de zijden zijn wat afgeplat. De eitjes worden in langwerpige hoopjes gelegd en met haren van het achterlijf bedekt.
Larve: de lengte is ongeveer 35 mm. Basiskleur bruingrijs; het lichaam is bezet met lang geelbruin haar. Er zijn twee roodbruine ruglijnen met aan weerszijden een rij witte lengtestreepjes; op negende en tiende segment komen rode wratjes voor. Kop is donker.
Pop: zwartbruin, met haarborstels bezet. Cremaster (het kleine groepje haken aan het uiteinde van een vlinderpop) is spits, aan het eind met een doornenkrans. De poppen liggen in een grijsbruine, los gesponnen cocon, gemaakt van de haren van de rups.
De vlinders vliegen eind juni en begin juli. Ze zetten dan aan de onderzijde van de bladeren, aan twijgen en stammen hun eieren in langgerekte hoopjes af, die ze bedekken met de goudbruine haren van het achterlijf. De jonge rupsjes, die na ongeveer drie weken te voorschijn komen, skeletteren de bladeren en leven in groepen bij elkaar. Ze maken een nest van bladeren en perkamentachtige spinsels waarin wordt overwinterd. In het vroege voorjaar zitten ze eerst enige tijd in groepen op de nesten. Later geven ze deze levenswijze op en leven ze individueel. Verpopping vindt plaats in juni tussen de bladeren of aan andere plantendelen. De levenscyclus van deze soort is éénjarig.
Type aantasting:
Bladvraat en skeletteren van het blad.
Waardplanten:
De soort gebruikt veel soorten loof- en vruchtbomen. Onder de vruchtbomen heeft de vlinder voorkeur voor Pyrus, Sorbus, Rubus en Corylus. Van de bosbomen prefereert de soort Quercus, Crataegus en Prunus spinosa die als voedselplant én als overwinteringplaats dienen. Alleen als voedselplant dienen Alnus, Fraxinus, Robinia en Cornus. Volledig gemeden worden Aesculus, Sambucus, Rhamnus, Syringa, Ligustrum. In Nederland is naast Quercus en Crataegus vooral Hippophae een zeer gewilde voedselplant en in mindere mate Salix, Populus, Betula en Rosa.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren en knoppen.
Aantastingsbeeld:
De jonge larven vreten in het vroege voorjaar aan de knoppen en skeletteren de bladeren. In een later stadium worden de gehele bladeren geconsumeerd, waarbij de bomen geheel kaal gevreten kunnen worden. Ze vormen winternesten van bladeren en perkamentachtige spinsels hoog in de bomen.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De bladvraat is weinig specifiek en lijkt veel op die van andere bladvretende insecten.
Schade:
Vooral in de jaren ’60 en ’70 werden bomen langs wegen, lanen en hakhoutwallen soms jaar in jaar uit door de rupsen kaalgevreten. Hierbij kan op wegen en lanen slipgevaar optreden door de grote aantallen door voedselgebrek omlaag kruipende en op de weg komende rupsen. De netelharen van de rupsen geven bovendien aanleiding tot huiduitslag bij hen die er gevoelig voor zijn. Bossen worden slechts zelden aangetast. Tegenwoordig komen de rupsen vooral in het duingebied voor en zitten ze vaak in grote aantallen op duindoorn (Hippophae), waardoor ze overlast voor recreanten kunnen veroorzaken.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort komt vooral vooral op duindoorn in de kuststreken.
Bestrijding:
Op kleine schaal zou men de winternesten kunnen uitknippen en verbranden.