Wetenschappelijke naam: Eupulvinaria hydrangeae
Synoniemen: Pulvinaria hydrangeae
Nederlandse naam: Hydrangeaschildluis
Taxonomische indeling: Hemiptera: Coccidae
Beschrijving en levenscyclus:
De dopluizen behoren tot de superfamilie van schildluizen (Coccoidea). Het wijfje van een dopluis is ongevleugeld en beschermd door een schildje. Bij de dopluis zit het schildje niet los zoals bij een echte schildluis, maar is een onderdeel van het lichaam. Het schildje is min of meer bol en de omtrek is rond. Het dier is slechts enkele millimeters lang. Bij de groep van Pulvinaria-dopluizen worden de eitjes niet onder het schild afgezet, maar het schild wordt langzamerhand opgeheven door een wollige wasmassa waaronder de eitjes zitten. Deze wasmassa is als een dikke streep achter het schild zichtbaar. Het vrouwtje sterft daarna. De jonge larven komen onder de wasmassa vandaan en verplaatsen zich naar de jonge takken. Daar zuigen ze zich vast en blijven meestal op dezelfde plaats zitten. De weinig voorkomende mannetjes van dop- en schildluizen hebben één paar vleugels en lijken wel wat op mugjes. De voortplanting kan zowel na bevruchting als ook ongeslachtelijk (parthenogenetisch) plaatsvinden.
Adult: het vrouwtjesschild is bruinachtig van kleur en zeer zwak gewelfd; tot 6 mm in diameter. Mannetjes hebben alleen in het jeugdstadium een klein schildje en zijn later gevleugeld.
Ei: de eitjes worden in witte wollige eizakken afgezet.
Larve: ovaal en plat, bruin met een duidelijke inkeping aan de achterzijde.
Bij deze soort overwinteren de larven op takken en stammen. In april zijn ze volwassen en verplaatsen ze zich naar de jonge takken en worden ze volwassen. In de periode tussen mei en juli leggen de wijfjes een groot aantal eieren (circa 2.000) en zwellen daarbij sterk op. Hun witte eizakken ontwikkelen zich gedurende de zomer. In juli en augustus verschijnen de larven. De jonge larven migreren langzaam naar het blad waar ze zich vastzuigen en ontwikkelen. In de herfst verplaatsen ze zich naar de houtige delen van de plant om er te overwinteren. De levenscyclus van deze soort is éénjarig.
Type aantasting:
Zuigen aan bladeren en twijgen.
Waardplanten:
De soort gebruikt een groot aantal sierbomen en struiken met een voorkeur voor de Rosaceae. In de vrije natuur komt de schildluis ook voor op Acer, Crataegus, Hydrangea, Platanus, Prunus, Tilia en Viburnum.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren en twijgen.
Aantastingsbeeld:
De vrouwtjes produceren opvallende witte eizakken waar twijgen en bladeren vol mee kunnen zitten.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort wordt wel verward met de koningsschildluis, Pulvinaria regalis, die echter alleen op takken en stammen zit.
Schade:
Het overvloedig produceren van de honingdauw kan voor stedelijk groen als een ‘cosmetische schade’ worden beschouwd. De productie van veel kleverige honingdauw kan overlast voor geparkeerde auto’s opleveren. Bij zware aantastingen kunnen er mogelijk twijgen afsterven.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
Het betreft een oorspronkelijk exotische insectensoort die sinds 1987 in Nederland, met name in het stedelijk milieu, aanwezig is.
Bestrijding:
In het stedelijk gebied wordt de hydrangeaschildluis soms bestreden door het injecteren van bepaalde insecticiden in de stam.