Nederlandse naam: Grote bonte specht
Wetenschappelijke naam: Dendrocopus major
Wetenschappelijke naam: Dendrocopus major
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Grote bonte specht
Taxonomische indeling: Aves: Picidae
Beschrijving en levenscyclus:
In Nederland is de grote bonte specht Dendrocopos major verreweg de meest voorkomende spechtensoort. Andere soorten zijn: middelste bonte specht Dendrocoptes medius, kleine bonte specht Dryobates minor, groene specht Picus viridis, zwarte specht Dryocopus martius en draaihals Jynx torquilla. De grote bonte specht is een vogel met een lichaamslengte van 20-24 cm. Het is een talrijke en wijdverbreide vogel die broedt in bossen en allerlei cultuurlandschappen. Hij voedt zich in de zomer voornamelijk met insecten en andere ongewervelden, in de winter vooral met plantaardig voedsel, zoals zaden van naaldbomen. De nestholtes worden door het mannetje uitgehakt in zowel naald- als loofbomen. In april en mei worden de eieren gelegd. De jongen worden drie tot vier weken door beide ouders gevoerd, alvorens ze uitvliegen.
Biotoop:
De grote bonte specht komt voor in allerlei biotopen, zoals open en dichte loof- en naaldbossen en boomgaarden. Hij geeft de voorkeur aan bossen maar leeft ook in parken.
Voedsel:
De grote bonte specht is een veelzijdige opportunist, waardoor het hoofdvoedsel per leefgebied sterk kan variëren. Hij eet in de warmere periodes voornamelijk dierlijk voedsel, zoals insecten waarbij hij de bast van dode bomen beklopt om insectenlarven te vinden. Hij voedt zich ook met eieren van zangvogels en hun kuikens. In de winter bestaat het voedsel vooral uit zaden van naaldbomen, beukennootjes, eikels en bessen.
Type aantasting: hakken van nestholtes in bomen, hakken in stammen en takken om insectenlarven te zoeken. Verder het hakken van drinkgaatjes in stammen.
Waardplanten:
Diverse loof- en naaldbomen
Aangetaste plantendelen:
Stammen en dikke takken
Aantastingsbeeld:
Ronde gaten van nestholtes in stammen en haksporen in dode bomen en takken. Minder bekend zijn de drinkgaatjes. Dit zijn 3-8 mm brede ondiepe gaatjes in horizontale ringen als ‘parelsnoeren’ op de stam. Spechten hakken de gaatjes in stammen van gezonde bomen om de sapstroom aan te boren. De gaatjes lopen langzaam vol met vocht waarna spechten dit mineraal- en suikerrijke boomsap als aanvullende voedselbron gebruiken. Zowel loof- als naaldbomen kunnen worden ‘geringd’, waarbij soorten met een dunne en gladde schors de voorkeur hebben. Vrijstaande bomen en randbomen worden vaker aangeboord dan andere.
Het ‘ringen’ wordt in Europa vooral toegeschreven aan de grote bonte specht. Andere spechtensoorten profiteren van de sapvloei, die eerder is veroorzaakt door de grote bonte specht. Een welkom neveneffect van de zoete sapvloei is dat het mieren en andere insecten aantrekt, waar meerdere spechtensoorten van kunnen profiteren. Bomen kunnen jaren achtereen gebruikt worden. Er is een voorkeur hebben voor stammen en takken met een doorsnede van grofweg 7 tot 25 centimeter. Op de gladde schors van beuk en Amerikaanse eik blijven de littekens wel zeventig jaar zichtbaar. Ze worden zelfs groter naarmate de diktegroei toeneemt. De soms honderden littekens op een boom zijn niet in één jaar, maar in meerdere jaren gevormd.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De aantastingen zijn moeilijk te verwarren met andere.
Schade:
Het hakken van nestholtes en drinkgaatjes is niet schadelijk voor een boom.
Bestrijding: Niet van toepassing.