Nederlandse naam:
Roodzwarte dennencicade
Wetenschappelijke naam:
Haematoloma dorsatum

Wetenschappelijke naam: Haematoloma dorsatum
Synoniemen: Haematoloma dorsata
Nederlandse naam: Roodzwarte dennencicade
Taxonomische indeling: Hemiptera: Cercopidae

Beschrijving en levenscyclus:
De soorten van de familie van schuimcicaden zijn vooral bekend omdat de larven (nimfen) in een schuimige substantie leven. Ze worden daarom schuimcicaden of spuugbeestjes genoemd. Door het schuim zijn de larven beschermd tegen uitdroging en ook enigszins tegen natuurlijke vijanden. Het wordt door de larven zelf gemaakt door de lucht uit te ademen in een vloeistof, die door de anus wordt afgescheiden. Hun kop is breed en plat, schepvormig. Boven de facetogen bevindt zich een paar puntogen (ocellen). Hun sprieten bestaan uit een peervormig basaal lid, waarop een lange dunne borstelhaar.

Adult: De volwassen cicade is gemiddeld 7,5 mm lang. De kleur is bloedrood met zwarte vlekken. De onderzijde van het achterlijf is rood bij het vrouwtje en zwart bij het mannetje.

Ei: De eitjes zijn wit en slank-spoelvormig met een lengte van ongeveer 1,3 mm en een breedte van 0,4 mm. Ze worden in groepjes in de stengelbasis van grassen afgezet.

Larve: De larve (ook nimf genoemd) is gelig of vuilwit met een oranje rug en rode ogen. De larven produceren een taai ‘spuug’, een schuimhoopje waarin groepjes van 2 – 5 individuen leven. De volwassen larve is ongeveer 8 mm lang. De larven zuigen ondergronds aan worteltjes van grassen, met name van de bochtige smele, Deschampsia flexuosa.

Pop: Er is geen popstadium: de metamorfose vindt in het schuim plaats.

De overwintering van de soort zou in het ei-stadium plaatsvinden. In Italië en Nederland wordt de overwintering als larve gemeld. De larven zuigen aan de wortels van grassen, met name de bochtige smele, Deschampsia flexuosa. De volwassen cicaden verschijnen vanaf eind april. Ze zijn tot eind juni aanwezig. De paring vindt op Pinus plaats. Na de paring verplaatsen de vrouwtjes zich naar de grond om in mei en juni de eitjes af te zetten. Met hun legapparaat (ovipositor) maken ze een insnijding in de wortelhals van grassen. Hierin zetten ze de eitjes in kleine groepjes af. In oktober komen de eitjes uit en verschijnen de eerste nimfen. Op het moment dat de bomen opvallend bruin worden zijn de meeste volwassen cicaden al niet meer aanwezig. In Nederland nemen de aantallen van de volwassen cicaden al vanaf eind mei tot medio juni sterk af. De cicaden komen vaak massaal voor in bossen met veel vergrassing. Er is één generatie per jaar.

Type aantasting:
Zuigen aan naalden.

Waardplanten:
Pinus-soorten. In Italië wordt de soort ook op Cupressus en Juniperus gemeld.

Aangetaste plantendelen:
Naalden.

Aantastingsbeeld:
Alleen volwassen cicaden veroorzaken schade aan bomen. Met hun zuigapparaat (stilet) doorboren ze de waslaag van de huidmondjes van de naalden bij jonge dennen. Rondom de zuigplek vindt een verkleuring plaats in de vorm van een dwarsbandje. Op een naald kunnen vele bandjes (“streepjescode”) worden aangetroffen; het aantastingbeeld wordt ook wel “bandnecrose” genoemd. De verkleuring kan groenig zijn naar rood tot kastanjebruin. De zuigplekken kunnen ook felgeel van kleur zijn met een roodbruine kern. De naalden verdrogen tenslotte, worden geheel bruin en vallen eind juni af. Wat achterblijft zijn de groene pluimpjes van de nieuwe naalden. Soms blijven de aangetaste naalden meer dan een jaar zitten waarbij ze vanaf de top indrogen of doormidden breken. Alleen de oudere naalden worden aangezogen maar bij een zeer hoge populatiedichtheid worden ook de nieuwe naalden aangetast.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De “streepjescode” is bij Pinus zeer specifiek.

Schade:
Herhaalde aantastingen kunnen de bomen in een slechte conditie brengen en gevoelig maken voor secundaire bastkevers zoals de dennenscheerder, Tomicus piniperda.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort veroorzaakt sinds medio jaren tachtig periodiek massaal verkleurren en afvallen van de oudere naaldjaargangen.

Bestrijding:
Mogelijk kan een nauwe plantafstand en een snelle kroonsluiting gunstig werken omdat er zich dan minder grassen, de voedselbron van de larve, tussen de bomen kunnen ontwikkelen.