Wetenschappelijke naam: Hyphantria cunea
Synoniemen: Hyphantria budea, H. mutans.
Nederlandse naam: Amerikaanse beervlinder
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Arctiidae
Beschrijving en levenscyclus:
De beervlinders – Arctiidae – zijn in het algemeen forse, harige vlinders met brede vleugels en veelal helder rode en oranje kleuren. De opvallende kleuren, vooral op de achtervleugels, waarschuwen vogels dat de vlinders oneetbaar zijn, terwijl de voorvleugels vaak een grillige tekening hebben. De larven (rupsen) zijn groot en zeer harig en leven op verschillende laag groeiende planten. De soort is afkomstig uit Noord-Amerika en in 1940 via Hongarije in Europa geïntroduceerd waar ze vooral in gebieden met een warmer klimaat voorkomt.
Adult: vleugelspanwijdte bij mannetjes is 26 – 28 mm, bij vrouwtjes 28 – 30 mm. De voorvleugel is wit, soms licht grijs tot roestbruin, met veel zwarte punten in 4 – 7 rijen of geheel wit, zonder zwarte punten. De achtervleugel is geheel wit. De antennen bij het mannetje lijken op een dubbele kam met tandjes, terwijl bij het wijfje deze kammetjes borstelig zijn.
Ei: kogelachtig en korrelig. Zijn kleur is eerst lichtgroen, later geelachtig en tenslotte loodgrijs. De eitjes worden groepsgewijs afgezet en met haren van het achterlijf bedekt.
Larve: de volwassen larven zijn maximaal 40 mm lang. Ze hebben glimmend zwarte koppen en een behaard lichaam. De rupsen zijn bleek geelachtig groen of groenachtig bruin. Hun lichaam is gewoonlijk van een groot aantal haarborstels voorzien, die op verheven wratten staan ingeplant. Op de rug is het haar in een brede band gerangschikt die zwart gespikkeld is en op de flanken weer oranjebruin. Het eerste segment heeft een oranjebruin nekschild met een zwarte tekening. De lichaamsbeharing is lang en dicht. Vooral bij de van oorsprong niet Europese soorten komen ook enkele voor waarvan het haar giftig is of bij het aanraken een brandend gevoel geeft. De larven leven in groepen binnen gemeenschappelijke spinsels.
Pop: glanzend, eerst lichtgeel, dan roodbruin, in het laatste stadium zwartbruin. Het cremaster (haakjes aan het uiteinde pop) heeft 12 doorntjes.
De vlinders vliegen in de avondschemering en in de nacht; overdag rusten zij op de stam. Een adulte vlinder leeft 3 tot 7 dagen. Meestal zijn er twee generaties per jaar maar in warme zomers kan er ook een onvolledige derde generatie optreden. De eerste vlucht is gewoonlijk van eind april tot begin mei, de tweede vlucht van begin juli tot medio augustus. De eitjes worden in groepen aan de onderzijde van de bladeren afgezet en met witte haartjes van het abdomen van het vrouwtje afgedekt. Een wijfje kan 500 tot 800 eitjes produceren. Bij massaal voorkomen worden de eitjes aan beide zijden van het blad afgezet. Na 1 – 3 weken komen de eitjes uit. De larven voeden zich van mei tot juli en van augustus tot september, waarbij ze in grote gemeenschappelijke spinsels tussen de bladeren leven. Bij de larven van het tweede en derde stadium worden de spinsels groter. Vanaf het vijfde stadium verlaten ze hun spinselnesten en leven solitair. In dit stadium worden de bladeren geheel weggevreten. Bij weinig voedselaanbod kruipen de larven naar bomen in de buurt. Er zijn 5 – 7 larvenstadia. De verpopping vindt plaats in schorsspleten en in jaren van massale vermeerdering ook in de bodem in ruime, witachtige tot grijsbruine zijden kokons die ca. 20 mm lang zijn. De zomerpoppen leveren in juli de vlinders, terwijl de herfstpoppen overwinteren en in het volgende voorjaar de vlinders leveren.
Type aantasting:
Bladvraat.
Waardplanten:
De soort is extreem polyfaag en het aantal voedselplanten bedraagt in Europa circa 230. De vlinder heeft een voorkeur voor de Acer–soorten. Andere belangrijke boomsoorten zijn Aesculus, Quercus, Fagus, Ulmus, Fraxinus, Tilia, Platanus, Populus, Salix, Celtis, Sorbus, Juglans, Cornus, Prunus, Liquidambar en Malus. De soort is een cultuurvolger.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren.
Aantastingsbeeld:
De soort vreet bladeren van loofbomen in bossen, hagen, boomgaarden en boomkwekerijen. De jonge larven eten door het blad eerst af te schaven, later te skeletteren en daarna geheel weg te vreten. De larven verblijven in grote gemeenschappelijke spinsels.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort kan mogelijk verward worden met spinselmotten, Yponomeuta – soorten.
Schade:
In het vijfde larvenstadium worden de bladeren in het geheel weggevreten. Als gevolg van de vraat wordt de bijgroei geremd en ontstaat er een verhoogde gevoeligheid voor vroege vorst bij de nog niet verhoute jonge loten. De vruchtzetting van de boom kan door de vraat verminderen en tenslotte worden de bomen gevoeliger voor andere insectenplagen.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort is niet in Nederland aanwezig.
Bestrijding:
Mechanisch: verwijderen van spinselnesten met jonge rupsen. Als preventieve maatregel wordt wel aanbevolen om geen Acer-soorten, zijnde de belangrijkste voedselplanten, in bekende Hyphantria-gebieden te planten.