ABIOTISCHE AANTASTINGEN: IJZERGEBREK
Symptomen:
Bij licht ijzergebrek zijn de bladeren lichtgroen tot gelig, waarbij de nerven nog groen zijn. Bij matig ijzergebrek zijn de bladeren lichtgeel en zijn alleen de hoofdnerven nog groen. Bij zwaar ijzergebrek is de bladgrootte kleiner dan normaal en treden eveneens onregelmatige verdorringverschijnselen van het (vergeelde) blad op. De symptomen zijn doorgaans het duidelijkst aanwezig in de nog jonge bladeren. De jaarlijks takscheutvorming is dan tevens gering en de ontwikkeling van de kroon van de (doorgaan nog jonge boom) is ernstig gestoord.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
– Chloridenschade (Zoutschade)
– Droogteschade
– Magnesiumgebrek.
Schade:
Chronisch ijzergebrek heeft een negatieve invloed op de lengtevorming van de twijg en leidt tot (aanmerkelijke) groeivertraging. Licht ijzergebrek leidt als regel slechts tot een vermindering van de sierwaarde van de boom.
Voorwaarden voor het optreden van de aantasting:
IJzergebrek ontstaat als regel op kalkrijke bodems c.q. bodems met een hoge pH. Het wordt daarom ook wel aangeduid als kalkchlorose. Het treedt doorgaans alleen op bij hoge pH-gevoelige boomsoorten zoals Moeraseik (Quercus palustris) en Tamme kastanje (Castanea sativa), maar kan onder anaerobe omstandigheden van de bodem, bijvoorbeeld door bodemverslemping in combinatie met warm weer ook tijdelijk optreden bij weinig gevoelige soorten tijdens de ontwikkeling van de twijgen, bijvoorbeeld bij de wilg (Salix spp.). Bij eenzelfde bodem-pH komt ijzergebrek op zandige gronden minder voor naarmate het organische stofgehalte van de bodem hoger is.
Diagnose:
Aan de hand van een chemische bladanalyse kan ijzergebrek nog onvoldoende worden vastgesteld omdat te weinig exacte criteria over grenswaarden bekend zijn. Bovendien blijkt daarbij dat soms het ijzergehalte van het blad mét symptomen hoger kan zijn dan het blad zonder symptomen. Diagnose bestaat dan ook in eerste instantie uit symptoomherkenning, kennis van de boomsoort c.q. de pH-gevoeligheid daarvan en de bepaling van de pH van de bodem.
Bestrijding:
Lichte symptomen van ijzergebrek kunnen doorgaans worden opgeheven door bemesting met een ijzerchelaat. Dit moet echter regelmatig (d.w.z. eenmaal per jaar) worden uitgevoerd. De kosten en de wijze van toedienen daarvan (i.v.m. verwaaien van de doorgaans fel gekleurde preparaten) kunnen eventueel practische bezwaren zijn. Bemesting met eenvoudigere ijzerpreparaten (zouten) heeft doorgaans weinig effect omdat het ijzer vrij snel wordt gefixeerd in kalkrijke bodems en dan niet meer door de boom kan worden opgenomen.
Bemesting met zgn. zuurwerkende meststoffen heeft eveneens beperkt effect, zo ze al effect sorteert, omdat de zure werking door de in de bodem aanwezige kalk vrij snel wordt geneutraliseerd.
Bemesting d.m.v. injectie of implanteren van de stam heeft bij lichte gebrekverschijnselen eveneens effect, soms meerdere jaren, maar het nadeel daarvan is dat de stam wordt verwond met de eventuele daaraan verbonden schadelijke gevolgen. Jonge bomen waarbij ijzergebrek optreedt kan men beter direct vervangen door een minder hoge pH-gevoelige soort en bij oudere bomen die zich ondanks licht ijzergebrek normaal hebben kunnen ontwikkelen zou men het verschijnsel voor lief kunnen nemen.
Aanvullende opmerkingen:
Soms wordt geopperd om organische stof (o.a. zure tuinturf) door de bodem te mengen. In reeds (lang) bestaande situaties kleven hieraan echter vaak praktische bezwaren en bij het doormengen van het plantgatmengsel in nieuw aan te leggen situaties moet men rekening houden met een vertragingseffect, omdat dan nog steeds kans is dat ijzergebrek zich in toenemende mate gaat voordoen wanneer de wortels zich buiten het plantgat verder ontwikkelen.
In het selectie- en veredelingsonderzoek zijn reeds positieve resultaten geboekt met de ontwikkeling van minder hoge pH-gevoelige variëteiten van een zelfde soort. Het gaat daarbij echter doorgaans om marginale verschillen en het blijft dan ook de vraag in hoeverre toepassing van dit materiaal een voldoende garantie geeft voor het uitblijven van ijzergebrek op bodems met veel kalk.