Wetenschappelijke naam: Ips acuminatus
Synoniemen: Bostrichus acuminatus
Nederlandse naam: –
Taxonomische indeling: Coleoptera: Scolytidae
Beschrijving en levenscyclus:
Scolytidae zijn meestal kleine, donkerbruine of zwarte kevertjes met zeer korte snuit, knievormig gebogen antennen met een min of meer ovale tot bolvormige eindknots en gladde of dun behaarde dekschilden. In het voorjaar boren de kevers een gang onder de bast van vooral verzwakte of stervende bomen. Aan de rand van deze gang worden de eieren in nisjes afgezet. De larven vreten hun gangen min of meer loodrecht op de moedergang, waardoor tenslotte een verward netwerk ontstaat. Aan het einde van de larvengang vindt de verpopping plaats. Van daaruit boren de jonge kevers openingen naar buiten. De meeste soorten van deze familie tasten slechts sterk verzwakte bomen aan, zodat ze bosbouwkundig gezien, minder belangrijk zijn.
Adult: De kever is 2,0-3,5 mm lang, langgerekt cilindrisch van vorm. Dekschilden donker roodbruin. Voelsprieten en poten geelrood. Dekschilden zijn kort, nauwelijks langer dan het halsschild, regelmatig gepunteerd. De steile deuk aan het achtereind van de dekschilden is glanzend, naar het midden toe zijn de schildjes sterker gepunteerd. Aan de randen van de deuk bevinden zich aan beide dekschilden drie tandjes, waarvan de derde het grootst is.
Ei: De eitjes worden in moedergangen onder de bast van verzwakte of dode bomen afgezet.
Larve: De larve is wit, pootloos, bruine kop.
Pop: De verpopping vindt plaats in een popwieg aan het einde van de larvengang.
De kevers verschijnen in mei. Het mannetje boort een ‘paringskamer’ in het spinthout, van waaruit de vrouwtjes na het paren hun moedergangen boren en hun eitjes afzetten. De larven boren vanuit de moedergang hun eigen gangetjes diep in het spinthout.
De onregelmatige regeneratievreterij van de oude kevers bestaat uit het verlengen van de moedergangen. De rijpingsvreterij van de jonge kevers bestaat uit het verbreden van de popwieg, die zich aan het eind van de larvengang bevindt. De soort overwintert als jonge kever in de popwieg.
De levenscyclus van de soort is éénjarig.
Type aantasting:
Stervormige gangenstelsels in het spinthout.
Waardplanten:
Voornamelijk Pinus sylvestris, soms P. nigra, P. mugo, P. leucodermis. Zelden op Picea, Abies, Larix en Juniperus.
Aangetaste plantendelen:
Stam.
Aantastingsbeeld:
De ‘paringskamer’ ligt diep in het spinthout. Uit deze kamer waaiert een stervormig gangenstelsel met 2 – 12 moedergangen uit. Meestal worden 3 – 5 gangen geboord. Ook de moedergangen liggen diep in het spinthout en kunnen wel 40 cm lang worden. De moedergangen en vooral de ‘paringkamers’ zijn met elkaar verbonden via dwarslopende gangen. De nisjes in de moedergangen waar de eitjes in worden gelegd, liggen relatief wijd uit elkaar. De larvengangen blijven relatief kort. Door de regeneratievreterij van de oude kevers en de rijpingsvreterij door de jonge kevers wordt het gangenstelsel groter.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort zou verward kunnen worden met de gewone dennenscheerder, Tomicus piniperda, of de kleine dennenscheerder, Tomicus minor.
Schade:
De kever heeft een voorkeur voor grote kap- of brandvlaktes met veel verzwakte of kwijnende bomen en is voornamelijk een secundaire schadeveroorzaker. Aantastingen vinden plaats in takken en onder de dunne bast van afstervende bomen. De kevers kunnen echter ook gezonde bomen in de kruin aantasten of het bovenste deel van de stam. Bij zware aantasting kan er een aanzienlijke schade optreden.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort komt niet in Nederland voor.
Bestrijding:
Opruimen van stammetjes en takken na het uitvoeren van dunningen. Vangstammetjes leggen die tijdig van de bast moeten worden ontdaan. De bast kan daarna eventueel worden verbrand.