Wetenschappelijke naam: Lepidosaphes ulmi
Synoniemen: Mytilococcus ulmi, L. pomorum
Nederlandse naam: Kommaschildluis
Taxonomische indeling: Hemiptera: Diaspididae
Beschrijving en levenscyclus:
Mannetjes en vrouwtjes van de Diaspididae familie zijn sterk verschillend (seksueel dimorfisme). De vrouwtjes zijn ongevleugeld en beschermd door een los zittend wasachtig of doornachtig schildje. De schildjes zijn per soort maar ook per individu erg verschillend van vorm en grootte. Onder het schildje worden de eitjes afgezet waarna het vrouwtje sterft. De meeste vrouwtjes zijn zowel vleugel- als pootloos en alleen hun sapzuigende monddelen verraden hun verwantschap met andere halfvleugeligen zoals wantsen (Hemiptera). De weinig voorkomende en kleinere mannetjes van schildluizen hebben één paar vleugels en lijken wel wat op mugjes. De jonge larven komen onder het schildje vandaan en verplaatsen zich. Daarna zitten ze voor het grootste deel van hun leven vastgezogen aan takken, vruchten of andere plantendelen waar ze zich voeden met de sappen van veel verschillende plantensoorten. De voortplanting kan zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk (parthenogenetisch) plaatsvinden. Daardoor kan de soort zich zeer snel vermeerderen.
Adult: het schildje van een vrouwtje is 1 tot 4 mm lang, langgerekt en aan de achterzijde afgerond; bij een ophoping van meer schilden op dezelfde plaats worden deze vaak misvormd, gebogen of peervormig; het schild van jonge vrouwtjes is eerst glanzend lichtbruin, later wordt het donkerbruin tot zwartachtig. Het buikschild zit zeer vast aan het lichaam. Bij het afscheuren van het rugschild wordt ook het buikschild van de voedselplant losgemaakt. Het lichaam van een vrouwtje is wit, langgerekt, voor en achter afgerond. Het mannetjesschild is smal, met parallel lopende randen, aan de achterkant afgerond, bruinachtig. Het schildje van een mannetje is 1 tot 1,5 mm lang.
De eitjes overwinteren onder de schildjes van de afgestorven vrouwtjes. Zij zijn in regelmatige rijen onder het moederschild gerangschikt. Hun verdere ontwikkeling begint weer in het voorjaar. In mei en juni verschijnen de larven; zij zuigen zich al spoedig vast aan verhouten delen van de boom of aan de schil van vruchten en vormen vervolgens het langgerekte schildje. In augustus zijn ze volwassen en worden onder het schildje ongeveer 50 eieren gelegd. Er is één generatie per jaar.
Type aantasting:
Zuigen aan vooral verhoute delen van de waardplant en aan vruchten.
Waardplanten:
De soort is extreem polyfaag en gebruikt onder andere Ginkgo, Abies, Salix, Populus, Juglans, Betula, Alnus, Corylus, Ulmus, Platanus, Sorbus, Robinia, Tilia, Aesculus en Fraxinus. Ook veel op fruitbomen.
Aangetaste plantendelen:
Stam, twijgen, takken, harde bladeren en de schil van vruchten.
Aantastingsbeeld:
Twijgen, takken, harde bladeren, stam en de schil van vruchten zijn bedekt met rechte of kommavormige bruine schildjes. De luis vestigt zich op bij voorkeur op verhoute delen van de waardplant.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De aantasting is vrij specifiek.
Schade:
Bij massale aantasting kunnen twijgen en dunne takken door zuigactiviteit afsterven. De schildluis kan vooral voor jonge planten gevaarlijk worden.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een in Nederland algemene soort die soms massaal voorkomt.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.