Nederlandse naam:
Luchtverontreiniging
Wetenschappelijke naam:
Luchtverontreiniging

ABIOTISCHE AANTASTINGEN: LUCHTVERONTREINIGING

Symptomen:
De bladeren en naalden van de bomen vertonen verkleuringen die variëren van een lichte, gelige vlekkerigheid tot talrijke spikkels. Bij loofbomen beperkt zich dit tot de tussennervige gedeelten van het blad. Soms zijn vooral de oudere bladeren aangetast en soms vooral de jongere. Verbanden met direct aanwijsbare oorzaken, zoals aantasting door blad- en naaldziekten, insectenaantastingen en overige abiotische factoren zijn doorgaans niet te trekken. Soms zijn de symptomen in de overheersende windrichting sterker dan in de luwte van de kroon.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
– Tekorten in de voorziening van voedingselementen;
– Aantasting door bladzuigende geleedpotigen.

Schade:
De schade wordt sterk bepaald door de aard en concentratie van de luchtverontreinigende gassen en de periode(n) frequentie waarin de plant ermee in contact komt. Wanneer sprake is van meerdere gassen kunnen deze elkaars invloed versterken. In Nederland is schade van enige betekenis alleen waargenomen in de buurt van (bio)industrieën. De schade uit zich in een groeivertraging van de boom en in een vermindering van de sierwaarde. Als regel zijn de groenblijvende boomsoorten (naaldbomen) gevoeliger in situaties waarin sprake is van een continue expositie (o.a. van SO2).

Voorwaarden voor het optreden van de aantasting:
Schade door luchtverontreiniging is alleen te verwachten in de buurt van industrieën die schadelijke gassen uitstoten, zoals waterstoffluoride, stikstof (als NH3) en zwaveldioxide. Schade door ozon wordt over het gehele land echter incidenteel waargenomen, maar is van weinig betekenis. Schade door zgn. verkeersgassen (o.a. PAN) is evenmin van aanwijsbare betekenis. De door ammoniak uitstoot veroorzaakte schade (van bio-industrieën) is doorgaans het gevolg van een overmaat aan stikstof in het blad, waardoor er een relatief tekort ontstaat in de voorziening van de overige elementen, zoals fosfor, kalium en magnesium. Dit komt met name voor op de zgn. marginale groeiplaatsen waar de normale voorziening van deze elementen al laag tot zeer laag is.

Diagnose:
De diagnose bestaat in eerste instantie uit symptoomherkenning gekoppeld aan een opname van de standplaatssituatie. Ook kennis over de bron, de topografische ligging daarvan en de gemiddelde weersgesteldheid is een vereiste. Gezien de complexiteit van de materie is de diagnose werk voor specialisten.
Apparaten waarmee ter plaatse de aanwezigheid en de concentraties van schadelijke gassen in de lucht kunnen worden bepaald zijn hierbij nuttige hulpmiddelen.

Bestrijding:
Bestrijding begint in dit geval (letterlijk) bij de bron. Dit is echter vaak een lastige zaak, omdat daarin belangrijke financiële en politieke condities (wetten, regelgeving, vergunningen, etc.) een rol zullen spelen.
In gevallen waar stikstofovermaat groeistoornissen veroorzaakt, kan worden overwogen om corrigerende bemesting uit te voeren. In principe kan gebruik worden gemaakt van de verschillen in de gevoeligheid van boomsoorten voor luchtverontreiniging. Dit wordt doorgaans niet beschouwd als praktische oplossing en is overigens in de praktijk niet nodig gezien de mate en omvang waarmee schade door luchtverontreiniging (anders dan stiksof) zich in Nederland voordoet en verder wordt geaccepteerd als een vaststaand feit (o.a. in geval van ozon).

Aanvullende opmerkingen:
Behalve de gasvormige luchtverontreiniging bestaat er ook verontreiniging in de vorm van deeltjes of zgn. aërosols die schadelijke stoffen kunnen bevatten. Dit kan bijvoorbeeld optreden in de buurt van metaalverwerkende industrieën, olieraffinaderijen, verkeerswegen, etc. Doorgaans gaat het hier om incidenten, c.q. calamiteiten die zich weinig voordoen, onder meer vanwege het milieubeleid van de overheid, waarbij vooral de volksgezondheid centraal staat. Dit geldt overigens ook voor een aantal van de gasvormige verontreinigingen.

Afbeeldingen: