Nederlandse naam:
Plakker
Wetenschappelijke naam:
Lymantria dispar

Wetenschappelijke naam: Lymantria dispar
Synoniemen: Porthetria dispar
Nederlandse naam: Plakker
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Lymantriidae

Beschrijving en levenscyclus:
De vlinders van de familie Lymantriidae ontlenen hun naam aan de min of meer stevige zijden cocons, waarin de rupsen verpoppen. Het zijn vrij sterk behaarde vlinders en de haren zijn vaak prikkelend en irritant, zodat het niet prettig is de vlinders met de handen aan te raken. De mannetjes hebben geveerde antennen. De roltong is bij deze soort nauwelijks ontwikkeld of ontbreekt in het geheel. Door deze twee kenmerken verschillen de spinners van de andere Noctuidae, waarvan ze anders vrij moeilijk zijn te onderscheiden. De rupsen hebben haarbosjes op de rug en bovendien een paar kleine, verheven kliertjes. Enkele soorten hebben brandharen en moeten voorzichtig worden behandeld. De meeste soorten voeden zich hoofdzakelijk met de bladeren van bomen en struiken.

Adult: het vrouwtje is groter dan het mannetje: haar vleugelspanwijdte is 45 – 60 mm, grondkleur vuilwit met op de voorvleugels 3 – 4 getande dwarsbanden. De zijranden van de vleugels zijn gestippeld, het lichaam is plomp met bruin achterlijfseinde.
Het mannetje heeft een vleugelspanwijdte van 35 – 40 mm. Zijn grondkleur is bruingrijs, de voorvleugels hebben onregelmatige witte vlekken en bruine dwarsbanden. De achtervleugels zijn vrijwel egaal van kleur.

Larve: de rups is 40 – 75 mm lang. Het lichaam is licht okerkleurig met zwartachtig grijze spikkels en drie okerkleurige lengtestrepen over de rug. Bruinachtige of zwartachtige haarborstels staan ingeplant op kleine, roodachtige, verheven wratjes; segmenten 1 – 5 hebben elk een paar blauwe wratten op de rugzijde en de segmenten 9 en 10 weer elk een verheven rode vlek op de rugzijde; de kop is licht okerkleurig met zwarte tekening.

De vlinders vliegen in augustus en september. De eitjes worden in plakkaten aan stam en takken afgezet en met de bruine haren van het achterlijf bedekt. De eitjes overwinteren en komen omstreeks mei uit. De rupsen verpoppen in juli en augustus in schorsspleten of tussen samengesponnen bladeren.

Type aantasting:
Naald- en bladvraat. Soms ook bast van jonge twijgen.

Waardplanten:
De plakker is uiterst polyfaag en gebruikt gewoonlijk enkele honderden soorten als voedselplant.
Bij lage dichtheden leeft de plakker vooral op Quercus. Bij het bereiken van plaagsituaties kan het insect vele boomsoorten aantasten.
De voorkeur van de plakker voor de voedselplanten wordt in drie groepen verdeeld: tot de meest gewilde voedselplanten behoren Quercus-soorten. Daarna komen Carpinus, Fagus, Castanea en een aantal fruitbomen (Pyrus, Prunus). In de derde groep volgen Betula, Populus, Salix, Acer, Tilia, Ulmus, Alnus en Larix. Een enkele keer worden ook wel Pseudotsuga-, Picea- en Pinus-soorten kaalgevreten.
De aantastingen op voedselplanten die voor de plakker niet optimaal zijn beïnvloeden de ontwikkeling van de soort in negatieve zin. Dat betekent een hoge sterfte onder de rupsen of een laag popgewicht.

Aangetaste plantendelen:
Naalden en bladeren. Soms bast van jonge twijgen.

Aantastingsbeeld:
Slordig afgevreten naalden en bladeren, soms ook bast van jonge twijgen. Resten van bladeren en naalden liggen op de grond. De aantasting is extra zwaar bij jonge bomen en vooral als deze wijd staan. De plakker geldt tot een van de meest schadelijke insecten.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
Het vraatbeeld is weinig specifiek.

Schade:
De soort is vooral voor naaldhout zeer schadelijk.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort komt in Zuid-Nederland, vooral in het Peelgebied, veelvuldig voor waarbij zich regelmatig plaagsituaties voordoen.

Bestrijding:
Plagen van de plakker kunnen volledig instorten door het optreden van ziektes en parasitaire vliegen.
In gebieden met een grote kans op het optreden van een plakkerplaag zoals het Peel-gebied, kunnen (jonge) beplantingen zo dicht mogelijk worden gehouden om de omstandigheden voor de plakker zo ongunstig mogelijk te houden.