Nederlandse naam:
Nonvlinder
Wetenschappelijke naam:
Lymantria monacha

Wetenschappelijke naam: Lymantria monacha
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Nonvlinder
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Lymantriidae

Beschrijving en levenscyclus:
De vlinders van de familie van de spinners (Lymantriidae) ontlenen hun naam aan de min of meer stevige zijden cocons, waarin de rupsen verpoppen. Het zijn vrij sterk behaarde vlinders en de haren zijn vaak prikkelend en irritant, zodat het niet prettig is de vlinders met de handen aan te raken. De mannetjes hebben geveerde antennen. De roltong is bij deze soort nauwelijks ontwikkeld of ontbreekt in het geheel. Door deze twee kenmerken verschillen de spinners van de Noctuidae, een familie waarvan ze anders vrij moeilijk zijn te onderscheiden. De rupsen hebben haarbosjes op de rug en bovendien een paar kleine, verheven kliertjes. Enkele soorten hebben brandharen en moeten voorzichtig worden behandeld. De meeste soorten voeden zich hoofdzakelijk met de bladeren van bomen en struiken.

Adult: het mannetje heeft een vleugelspanwijdte van 35 – 45 mm. De kleur van de voorvleugel varieert van wit tot donkergrijs met vele donkere zigzaglijnen en vlekken. Achtervleugels zijn grijsbruin met gestippelde buitenrand. Sprieten zijn lang gekamd. Poten boven de voetleden zijn sterk behaard. In rust vormen de vleugelranden een gelijkzijdige driehoek.
Het vrouwtje heeft een vleugelspanwijdte van 45 – 55 mm. Kleur en tekening van de vleugels is gelijk aan die van het mannetje. Antennen zijn zeer kort gekamd. Poten boven de voetleden zijn kort behaard. Achterlijf is zwak rood behaard met zwarte ringen. In rust vormen de vleugelranden een gelijkbenige driehoek.

Larve: tot 5 cm lang. Donkergrijs of grijs met iets donkerder kop. Brede donkere ruglijn, beginnend op het 2e segment met een hartvormige verbreding en op het 7e of 8e segment een lichtgrijze ovale vlek (zadelvlek). Lichaam is bezet met wratjes, waarop haarbosjes zitten.

De vlinders vliegen in juli en augustus vooral ‘s avonds. Ze leggen hun eitjes (100 tot 200 stuks) in groepen onder schorsschubben van de stam. In april van het volgende jaar komen hieruit de rupsjes, die gedurende enkele dagen bijeen blijven op de plaats waar de eitjes zijn gelegd, alvorens ze naar de kroon kruipen. Bij voedselschaarste of verontrusting laten ze zich aan een spinseldraad zakken, waardoor de kans groot is, dat ze door de wind worden verspreid. De rupsen vreten de naalden of bladeren geheel af; ze verspillen hierbij echter veel voedsel, waardoor op de grond grote stukken blad, respectievelijk naaldresten worden aangetroffen. In juni en juli heeft de verpopping plaats op allerlei plaatsen in de boom.

Type aantasting:
Blad- en naaldvraat.

Waardplanten:
Picea, Pinus, Larix, Fagus, Quercus.

Aangetaste plantendelen:
Bladeren, naalden en bast van de jonge twijgen.

Aantastingsbeeld:
Afgevreten bladeren en/of naalden en weggevreten bast van jonge twijgen. Stukken blad en het bovenste deel van de naalden vallen op de grond.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De rupsen kunnen moeilijk met andere soorten verward worden.

Schade:
Ernstige vreterij houdt in de regel slechts één of twee achtereenvolgende jaren op dezelfde plaats aan. De plaag verplaatst zich doorgaans van jaar tot jaar. Loofbomen verdragen kaalvreterij goed en herstellen zich nog in hetzelfde jaar. Ook lariks herstelt zich van een plaag als de bast van de jonge twijgen wordt gespaard. Pinus, Picea en Fagus daarentegen zullen kaalvreterij slecht verdragen, Fagus en Picea mede als gevolg van oververhitting van het cambium door zonbestraling.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort komt in Nederland algemeen voor, hoewel deze zich hier slechts zeer sporadisch tot een plaag ontwikkelt. In potentie gaat het hier om één van de belangrijkste schadelijke insectensoorten omdat naaldbossen na een plaag kunnen afsterven.
In 1985 en 1986 kwam de nonvlinder in Noord-Brabant en Limburg in zulke hoge dichtheden voor dat een vliegtuigbespuiting over totaal 1.600 ha dennenbos werd uitgevoerd.

Bestrijding:
Een bij de rupsen zich spontaan ontwikkelende virusziekte kan een plaag plotseling beëindigen.