Nederlandse naam:
Gewone meikever
Wetenschappelijke naam:
Melolontha melolontha

Wetenschappelijke naam: Melolontha melolontha
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Gewone meikever
Taxonomische indeling: Coleoptera: Scarabeidae

Beschrijving en levenscyclus:
Een soort uit de familie van bladsprietkevers, die in het larvale stadium geen voorkeur heeft voor een bepaalde voedselplant; als volwassen kever een voorkeur heeft voor alle loofboom- soorten, maar ook van naaldhout kan leven.
De larven (engerlingen genaamd) vreten aan de worteltjes van jonge planten die vervolgens kunnen sterven. De kevers vreten van de bladeren, knoppen en de bloesem van de bomen.
De bladsprietkevers zijn gewoonlijk middelgrote tot grote insecten. Karakteristiek voor de kevers zijn de geknikte sprieten waarvan de laatste drie leden naar één zijde groot, glanzend kam- of knotsvormig zijn; de dekschilden laten een puntje van het achterlijf onbedekt. Ze hebben korte, maar krachtige poten met tanden aan de buitenrand van de voorschenen, die zich vaak tot graafpoten hebben ontwikkeld. De larven (engerlingen) hebben een zakvormig verdikt achterlijf en drie paar sterk ontwikkelde borstpoten; ze leven in de grond.

Adult: de kever is 20 – 30 mm lang. Deze soort is iets groter dan M. hippocastani. Dekschilden zijn roodbruin met vijf in de lengterichting verlopende strepen, kop is donkerder, gedeeltelijk bedekt met witte haren. Het achterlijf loopt in een neerwaarts gebogen, stomp puntje uit, wat onder de dekschilden uitsteekt. Voelsprieten bij het mannetje eindigen in 7 grote en bij het vrouwtje in 5 kleine lamellen.

Ei: 2 – 3 mm, licht ovaal, wittig of gelig.

Larve: de larve is 30 – 45 mm lang, gelig wit. Kop en drie paar sterk ontwikkelde borstpoten zijn bruin en glanzend. Achterlijf is zakvormig en blauwachtig. De larve is sterk binnenwaarts gebogen.

Pop: de pop is 25 – 35 mm lang, wittig tot bruin.

De gewone meikever heeft een voorkeur voor gebieden met een matige temperatuur en een vochtige bodem. De kevers verschijnen in april om zich twee tot drie weken te voeden met de bladeren. Wanneer er binnen een afstand van 3 kilometer meerde¬re geschikte bossen zijn, verkiest de gewone meikever het bos dat het hoogst ligt. Er word meteen gepaard. Na de rijpingsvraat vliegen ze exact dezelfde weg terug om de eitjes, in groepjes van 10 – 30 stuks, in de grond, op een diepte van 10 – 25 cm diep af te zetten. Dit duurt onge¬veer drie tot vier dagen. De eitjes worden in open velden gelegd en zwellen op door de vochtige bodem. Zonder het vocht kunnen de larven in het eitje zich niet ontwik¬kelen. De meeste vrouwtjes sterven hierna, de overgebleven kevers vliegen in de schemering nog één of twee maal naar de voedselbomen om vervolgens weer terug te keren en nogmaals eitjes af te zetten. Na ongeveer vier tot zes weken komen de jonge engerlingen uit die zich met worteltjes van allerlei planten voeden. Het eerste larvenstadium duurt ongeveer twee maanden, waarna de larve ongeveer in augustus of begin september vervelt en, na vier tot zes weken voeden, overwintert. De larve ontwaakt in april om zich verder te voeden, waarna ze in juni opnieuw vervelt. De schade die deze larve veroorzaakt is boven de grond duidelijk te zien. Na een tweede overwintering voltooit de larve zijn ontwikkeling. Eind juni vindt de verpopping plaats. Het popstadium duurt ongeveer twee maanden. De verpoppingsholte bevindt zich in de grond net onder de vorstgrens, in cultuurgrond net onder de grens van het ploegen, gewoonlijk een diepte van 5 – 40 cm. In augustus verschijnt dan de volwassen kever die in de verpoppingsholte overwintert. De ontwikkeling is onder andere afhankelijk van de temperatuur. De levenscyclus van deze bladsprietkever is 3 – 4 jarig.

Type aantasting:
Bastvraat aan de wortels van jonge planten.

Waardplanten:
De larven van de gewone meikever zijn zeer polyfaag en vreten aan de worteltjes van allerlei jonge planten. De volwassen kevers vreten het blad van vooral loofbomen en heesters, maar naaldhout wordt ook geregeld aangevreten.

Aangetaste plantendelen:
De larven knagen aan de wortels van jonge planten. De kevers knagen aan de bladeren, knoppen en bloesem.

Aantastingsbeeld:
De volwassen meikever vreet slordig aan de bladeren, knoppen en de bloesem van loofbo¬men en heesters. Slordig afgevreten bladresten kunnen dan ook onder de boom worden gevonden. Wanneer het aantal kevers zeer groot is kunnen zij bomen totaal ontbladeren. De schade die de kevers kunnen aanrichten betreft echter voornamelijk het vernielen van de bloemknoppen.
De larven vreten van de worteltjes van jonge planten. Hoe groter de larven hoe groter de wortels die zij aantasten. Zij vreten in sommige gevallen de bast van de wortelhals. De soort is bestand tegen zeer strenge winters.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De vraat kan verward worden met die van de zandmeikever, Melolontha hippocastani, de taxuskever, Otiorhynchus sulcatus, de grijze dennensnuitkever, Brachyderes incanus en de rozenkever, Phyllopertha horticola.

Schade:
De aantasting kan de groei van de plantjes vertragen. Wanneer zeer veel worteltjes zijn aangevreten of wanneer de hoofdwortel van een plant word aangetast zal deze snel verwelken, uitdrogen en sterven: beplantingen en kwekerijen kunnen geheel worden vernietigd. De hevigste schade wordt veroorzaakt door de larve in het laatste stadium.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
Algemeen voorkomend. Cyclus van 3 – 4 jaar.

Bestrijding:
Door het volledig omploegen van de grond worden veel larven vernietigd of worden ze blootgelegd voor vogels (ook kippen).

Afbeeldingen: