Wetenschappelijke naam: Metcalfa pruinosa
Synoniemen: –
Nederlandse naam: –
Taxonomische indeling: Hemiptera: Cicadellidae
Beschrijving en levenscyclus:
De cicaden zijn kleine, dikwijls groen of geel gekleurde insecten, die uitstekend kunnen springen en vliegen. Ze hebben stekend-zuigende monddelen en korte antennen. Hun ogen staan zijdelings aan de brede kop. Het achterlijf loopt spits toe. De vleugels zijn vliezig, soms perkamentachtig en gekleurd, en staan daksgewijs tegen elkaar. Ze bewegen snel over de bladeren en takken. Ze zitten vooral aan de onderzijde van de bladeren, waar ze het sap aan het bladmoes onttrekken.
Deze cicadesoort is oorspronkelijk uit Noord-Amerika afkomstig. Daar komt ze vooral in de zuidelijke regio’s voor. Sinds 1979 is de soort ook in Zuid-Europa (Italië) gesignaleerd.
Metcalfa pruinosa kan aan de onderzijde van de bladeren of aan jonge twijgen worden gevonden waar de larven en adulten het sap aan het bladmoes onttrekken. De soort kan zeer grote kolonies vormen en grote hoeveelheden honingdauw produceren.
Adult: de kleur van een adult varieert van bruin tot grijs, afhankelijk van de aanwezigheid van een blauwachtig wit wasachtig poeder waarmee ze zijn bedekt. De cicade beschikt over stekend-zuigende monddelen en korte antennes. De ogen staan zijdelings aan de brede kop. Het achterlijf loopt spits toe. De vleugels zijn vliezig, soms perkamentachtig en staan dakvormig tegen elkaar.
In het najaar worden de eitjes afzonderlijk in schorsspleten en soms ook onder de bast van jonge scheuten gelegd. De soort overwintert als eitje in de twijgen van de voedselplant. Begin mei verschijnen gewoonlijk de eerste larven. Ze bewegen zich snel over de bladeren en takken. De larven ontwikkelen zich op twijgen en op de onderzijde van bladeren waar ze plantensappen zuigen. De larven van deze soort zijn wit en lijken wel op spuug- of schuimbeestjes. Ze zijn omringd door lange draden van een witte, wasachtige substantie. Na half mei verschijnen de eerste gevleugelde exemplaren, die onmiddellijk opvliegen wanneer ze verstoord worden. De ontwikkeling van een larve duurt circa negen weken. De adult is ongeveer twee maanden lang actief. De soort produceert overvloedig honingdauw. De populaties van deze soort kunnen snel toenemen.
Type aantasting:
Het zuigen aan bladeren.
Waardplanten:
Cicaden gebruiken een groot aantal loofboomsoorten. In Europa zijn dat onder andere Acer, Betula, Fraxinus, Juglans, Quercus, Robinia, Tilia, Ulmus, Azalea, Viburnum, Magnolia en Liriodendron. Daarnaast gebruikt de soort een aantal fruitbomen zoals Citrus en veel sierplanten en landbouwgewassen.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren en twijgen.
Aantastingsbeeld:
Cicaden onttrekken sap aan het bladmoes. Hierdoor vertonen de bladeren kleine bleekgele stipjes op de bovenzijde. Bij zware aantastingen raken de vlekjes elkaar en worden grote delen van het blad bleekgroen, bleekgeel of zilverkleurig. Aan de onderzijde van de bladeren vindt men de gevleugelde imago’s, de ongevleugelde larven en de witte vervellingshuidjes.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
Op loofbomen komen meerdere cicaden voor.
Schade:
De schade is enerzijds cosmetisch van aard (witte stipjes) en anderzijds wordt de groei door de saponttrekking en verminderde assimilatie geremd. Daarnaast ontwikkelen zich op de honingdauw ook zwarte schimmels die de waardplanten verder infecteren en ontsieren.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort is niet in Nederland aanwezig.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.