Nederlandse naam:
Aardmuis
Wetenschappelijke naam:
Microtus agrestis

Wetenschappelijke naam: Microtus agrestis
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Aardmuis
Taxonomische indeling: Mammalia: Arvicolidae

Beschrijving en levenscyclus:
De woelmuizen zijn vrij kleine knaagdieren met stompe snuit; staart vrij kort, vrij dun behaard met duidelijke ringen. Vier tot vijf tenen aan de voorvoeten en vijf aan de achtervoeten (de vijfde is soms zeer weinig ontwikkeld). De woelmuizen leven grotendeels ondergronds.

De soort lijkt sterk op de veldmuis, Microtus arvalis. De aardmuis is iets groter. Het lichaam zonder staart is 90 – 130 mm lang. De staartlengte bedraagt 27 – 46 mm en meet dus ongeveer 1/3 van het lichaam. Een adulte aardmuis weegt 16 – 62 g. Oren zijn vrij onopvallend. De oorrand aan de binnenkant is lang en wit behaard. Rug is donker grijsbruin, de buikzijde grijs. Het vel is grover en losser dan bij de veldmuis, vooral de langere haren op de rug. De kop en vooral de oren zijn sterker behaard; meestal iets groter en donkerder. De haren van de kop zetten zich in het inwendige oor voort met een smalle strook haar aan de basis; het lobje bij de ingang van het oor is hoger dan bij de veldmuis.

De aardmuis geeft de voorkeur aan hoog ruig grasland en begroeid braakland. In het algemeen prefereert deze soort wat vochtiger terreinen. De omvang van populatie van aardmuis kan sterk variëren. Dit hangt af van het voedselaanbod en een geschikt biotoop (zoals veel dekking). Plaatselijk kunnen grote verschillen in de populatiedichtheid optreden. Het vrouwtje wordt vanaf maart drachtig. Dit duurt drie weken. De grootte van een worp varieert tussen 2 – 7 (gemiddeld vier) jongen. Per vrouwtje zijn er drie en hoogstens vijf worpen per jaar. Een aardmuis is al na vier weken geslachtsrijp. De meeste jongen doen nog hetzelfde jaar mee aan de vermeerdering. De bronstige mannetjes verspreiden een penetrante muskusgeur die bij de andere muizensoorten niet wordt waargenomen.

Biotoop:
Vooral vochtig terrein; hoog, ruig grasland, hakhout, begroeid braakland, grienden, hoogveen, randen van bouwland, licht bos, zelden in donker, hoog bos.

Gedrag: De muis is dag en nacht actief, meer ‘s nachts, maar overdag meer dan de veldmuis. Loopt snel, maar klimt weinig. Zwemt goed en vrijwillig. Trekt soms periodiek van hoger gelegen plaatsen naar lagere en omgekeerd. Waar deze soort niet naast de veldmuis voorkomt, ontstaan soms plagen. Maakt veel bovengrondse, maar goed verborgen loopgangen. De ondergrondse loopgangen zijn vrij oppervlakkig. Nest dikwijls boven de grond, kogelvormig, van gras gemaakt; maakt voorraadkamers. Het geluid is laag en kwetterend, soms iets knorrend; geheel anders dan dat van de veldmuis. Bij een losse bodemstructuur foerageert de aardmuis ondergronds.

Type aantasting:
Bastvraat.

Waardplanten:
Quercus, Fraxinus, Fagus, Prunus, Acer en Carpinus. Andere soorten zoals Betula, Tilia en Alnus hebben nauwelijks van de aardmuis te lijden.

Aangetaste plantendelen:
Stammen en wortels.

Aantastingsbeeld:
De schade aan de jonge boompjes ontstaat meestal in de winter wanneer de voedselbronnen schaars worden. Vooral vanaf de tweede helft van de winter beginnen hongerende muizen boombast en boomwortels te eten hoewel dit voor de muis slechts noodvoedsel is. De schade treedt ondergronds op en bovengronds tot een hoogte van ca. 10 cm boven het maaiveld.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De aantasting lijkt veel op die van andere muizensoorten zoals de veldmuis, Microtus arvalis, de bosmuis, Apodemus sylvaticus, de rosse woelmuis, Clethrionomys glareolus en de woelrat, Arvicola terrestris.

Schade:
De schade wordt vaak in jonge beplantingen, bijvoorbeeld bij set-aside beplantingen op voormalige landbouwgronden waargenomen terwijl bij natuurlijke verjonging veel minder aantastingen optreden.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort komt overal en regelmatig in Nederland voor.

Bestrijding:
Het ongeschikt te maken van hun biotoop. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het grondig schoon houden van de plantspiegel (met een diameter van tenminste 1 m) bij het planten van loofbomen, ploegen van het te herbebossen perceel, toepassing van individuele kunststof boombeschermers of het bevorderen van natuurlijke vijanden bijvoorbeeld door het plaatsen van nestkasten voor torenvalken en uilen. In een sterk verruigde vegetatie, met veel dekking voor muizen, worden echter relatief weinig muizen door hun predatoren weggevangen.

Afbeeldingen: