Wetenschappelijke naam: Ophiostoma ulmi, Ophiostoma ulmi novo
Synoniemen: Ceratocystis ulmi, Graphium ulmi
Nederlandse naam: Iepziekte
Taxonomische indeling: Ascomycetes; Ophiostomatales
Beschrijving en levenscyclus:
De ziekte kenmerkt zich door het vrij plotseling vergelen en verwelken van een of meerdere takken hetgeen zich uitbreidt naar de gehele kroon. De verwelking wordt veroorzaakt door een schimmel die in de houtvaten van de boom groeit. Als reactie op de aanwezigheid van de schimmel verstopt de boom zijn houtvaten waardoor het watertransport stagneert en de boom verdroogt. De schimmel verspreidt zich door middel van sporen die door iepenspintkevers (Scolytus spp.) op gezonde bomen wordt overgebracht. Dit gebeurt tijdens de zgn. rijpingsvraat waarbij de kever in de oksels van de vertakking van jonge twijgen de bast en het direct daaronder gelegen hout aanvreet en de van de kevers afvallende sporen vervolgens op het blootliggende hout kiemen en het mycelium de houtvaten van de buitenste jaarring binnendringt. Via de houtvaten breidt het mycelium zich verder uit. Daarbij worden tevens conidiosporen geproduceerd die met de sapstroom worden meegevoerd en ook zorgen voor de verspreiding van de schimmel. Wanneer de boom kwijnend is vormt ze een geschikte broedplaats voor de iepenspintkevers die onder de bast vraatgangen maken waarbij tevens de meest naar buiten gelegen, geïnfecteerde houtvaten worden beschadigd. Het mycelium groeit dan ook uit in de vraatgangen en vormt soms, behalve de conidiosporen tevens geslachtelijke vruchtlichamen (peritheciën) waaruit de ascosporen vrijkomen. De sporen (zowel de conidiosporen als de ascosporen) blijven kleven aan de jonge kevers die zich ontwikkelen uit de door de kever in de vraatgang gelegde eieren (en die vervolgens als larve hun eigen zijwaartse vraatgang graven) en die vervolgens hun uitvlieggaten door de bast heen knagen en naar buiten vliegen. De vraatgangen kunnen ook met de schimmel geïnfecteerd worden door reeds met sporen besmette ouderkevers. Dit maakt dat ook kwijnende maar nog niet aangetaste bomen kunnen bijdragen aan de verspreiding van de ziekte. Verspreiding van de ziekte van boom tot (buur)boom kan ook plaatsvinden via de zgn. wortelcontacten. Dat zijn onderlinge vergroeiingen van de wortels waarbij ook de houtvaten gedeeltelijk vergroeien. De schimmel overwintert als mycelium in de aangetaste boom.
Type aantasting:
Verwelkingziekte.
Waardplanten:
Voornamelijk soorten van het geslacht Ulmus, waarvan vooral de Veldiep (Ulmus carpinifolia) en de Hollandse iep (Ulmus x hollandica) zeer gevoelig zijn.
Aangetaste plantendelen:
Houtvaten.
Aantastingsbeeld:
De eerste symptomen verschijnen doorgaans in het late voorjaar, wanneer de verdamping van de boom reeds volop op gang is. In grotere of kleinere gedeelten van de kroon vergeelt het blad aan de takken en valt vroegtijdig af. Soms ook verdort het blad waarbij de topbladeren nog enige tijd aan de tak blijven zitten en waarbij de top van de jonge twijg ombuigt (het zgn. vaantje). Bij het aansnijden van de takken ziet men vrijwel altijd op dwarsdoorsnede een, soms aaneengesloten, kringvormig patroon van bruinkleuring dat zich doorgaans beperkt tot de binnenzijde van de buitenste jaarring waar zich de meeste houtvaten bevinden. Het komt echter soms voor ook in dieper gelegen lagen dit verkleuringpatroon zichtbaar is, maar dit is dan meestal niet aaneengesloten en is veroorzaakt door oudere infecties die de boom met succes heeft kunnen afgrendelen.
Gedurende de zomer breidt de bladverdorring zich verder uit in de kroon. Soms komt de ziekte tot stilstand, maar dit hangt af van het resistentie-niveau van het individu of de cultivar. In het algemeen is vandaag aan de dag in de meeste gevallen binnen een groeiseizoen de gehele kroon verdord, hoewel sommige van de ‘oude’ resistente cultivars nog langere tijd kunnen kwijnen waarbij het blad in het volgende groeiseizoen weer uitloopt, maar waarbij de bladbezetting als de bladgrootte aanmerkelijk minder is dan het voorgaande jaar en de bladkleur geler. Ook deze bomen gaan echter ook na een gering aantal jaren te gronde.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
– Aantasting door de Verticillium verwelkingziekte;
– Acute droogte.
Schade:
De schade is zeer groot. Door de agressieve stam van de schimmel (Ophiostoma ulmi novo) herstellen gevoelige bomen zelden en gaan ze meestal binnen korte tijd dood.
Verspreiding van de ziekte:
In Nederland komt de ziekte zeer algemeen voor.
Bestrijding:
- Teelt: Gebruik van minder gevoelige cultivars en bij voorkeur als menging van diverse tolerante cultivars;
- Sanitair: Het zo snel mogelijk opruimen van aangetaste bomen en het schillen van de aangetaste stammen. Ook stammen en dikkere takken die tijdelijk worden opgeslagen (als brandhout) dienen zo snel mogelijk na velling te worden geschild;
- Chemisch: Sinds enige jaren is het mogelijk om door middel van injecties met speciale preparaten bomen te beschermen tegen aantasting door de iepziekte. Dit werkt echter preventief en niet curatief, moet jaarlijks worden herhaald, en helpt niet tegen aantasting via wortelcontacten. Gezien de samenstelling van het preparaat gaat het hier overigens eerder om een biologische bestrijding en niet zozeer een chemische bestrijding. Injectie met chemische bestrijdingsmiddelen middelen is tot dusver in de praktijk weinig succesvol gebleken.
Aanvullende opmerkingen:
- Vroeger bestond in Nederland slechts een stam van de schimmel, die matig agressief was en waartegen een aantal, door veredelingsprogramma’s verkregen cultivars inmiddels resistent waren. In de jaren zeventig stak echter een nieuwe, ‘agressieve’ stam de kop op die (in reincultuur) sneller groeit en een sneller verlopend ziekteproces veroorzaakt en die ook de toen resistente cultivars kan aantasten, weliswaar in minder heftige mate dan de voor de niet agressieve stam reeds gevoelige cultivars. Desalniettemin is er momenteel door hernieuwde selectie alsmede import van buitenlandse cultivars (o.a. de zgn. Resista klonen) een ruim aanbod van ook voor de voor de agressieve stam van de ziekte voldoende resistente cultivars (zoals de cv. Columella, waarbij de ziekte tot dusver nog niet is waargenomen, ook niet na kunstmatige inoculatie).
- Omdat iepen frequent wortelcontacten maken moet men bij het opruimen van zieke iepen in een iepenbeplanting terughouden zijn met het gebruik van stobbendodende middelen, omdat deze middelen zich via de wortelcontacten in de nog gezonde bomen kunnen verspreiden en daar schade kunnen geven.
- Alhoewel de fladderiep (Ulmus laevis) bij inoculatieproeven zeer gevoelig blijkt, heeft hij een hoge zgn. veldresistentie omdat de boom niet in trek zou zijn bij iepenspintkevers. De afgelopen jaren blijkt echter ook de fladderiep in het veld in toenemende mate te worden aangetast door de iepziekte. Wat maant tot enige terughoudendheid met grootschalige aanplant van ook deze soort.