Nederlandse naam:
Witvlakvlinder
Wetenschappelijke naam:
Orgyia antiqua

Wetenschappelijke naam: Orgyia antiqua
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Witvlakvlinder
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Lymantriidae

Beschrijving en levenscyclus:
De vlinders van de familie van de spinners (Lymantriidae), ontlenen hun naam aan de min of meer stevige zijden cocons, waarin de rupsen verpoppen. Het zijn vrij sterk behaarde vlinders en de haren zijn vaak prikkelend en irritant, zodat het niet prettig is de vlinders met de handen aan te raken. De mannetjes hebben geveerde antennen. De roltong is bij deze soort nauwelijks ontwikkeld of ontbreekt in het geheel. De rupsen hebben haarbosjes op de rug en bovendien een paar kleine, verheven kliertjes. Enkele soorten hebben brandharen en moeten voorzichtig worden behandeld. De meeste soorten voeden zich hoofdzakelijk met de bladeren van bomen en struiken.

Adult: de vleugelspanwijdte bij mannetjes is 25 – 30 mm. Voorvleugels zijn roestbruin met donkere dwarsbanden en een halvemaanvormige witte vlek in de binnenrandhoeken. Achtervleugels zijn iets lichter gekleurd. De lichaamslengte bij vrouwtjes is 10 – 13 mm. Ze zijn plomp, donkergrijs behaard, ongevleugeld met een witgekleurd vleugelstompje.

Larve: tot 35 mm lang. Asgrauw gekleurd, met roodgele en witte strepen, behaard, vijf zwarte haarpenseeltjes waarvan er twee achter de kop naar voren zijn gericht, twee zijwaarts afstaand en een op het achterlijf. De larve heeft ook nog vier gele borsteltjes op de rug. De haren kunnen een jeukende uitslag veroorzaken.

De vlinder vliegt gewoonlijk in 1 generatie per jaar. De vrouwtjes missen de vleugels volledig. De eitjes worden in juli of augustus in grote groepen op de cocon van het vrouwtje afgezet waar ze overwinteren. De rupsen komen pas in het volgende voorjaar uit en voeden zich tot juli of augustus. Ze verpoppen aan de twijgen of in schorsspleten in stevige cocons, waarbij de lichaamsbeharing in het spinsel wordt verwerkt. De jonge vlinders verschijnen in juli of augustus van het volgende jaar, maar kunnen ook als partiële tweede generatie nog in oktober van hetzelfde jaar uitkomen. Soms kan er zelfs nog een derde generatie optreden.

Type aantasting:
Bladvraat.

Waardplanten:
De polyfage soort gebruikt vooral veel loofboomsoorten en vruchtbomen zoals Betula, Quercus, Sorbus, Prunus spinosa en Rosa. Soms op Pinus en Picea. Veelvuldig in stadsbeplantingen.

Aangetaste plantendelen:
Bladeren en soms knoppen.

Aantastingsbeeld:
De larven (rupsen) vreten bladeren aan, voornamelijk van lage beplantingen. In het vroege voorjaar wordt er van de knoppen gegeten.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De rupsen kunnen door hun opvallende verschijning moeilijk met andere soorten verward worden.

Schade:
De witvlakvlinder is in stadsbeplantingen wel eens van betekenis. In combinatie met andere insecten wordt de soort aangetroffen op jonge bomen, echter zonder dat het tot dusver verontrustend schadelijk was.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
In Nederland een algemene soort maar slechts zelden massaal aanwezig.

Bestrijding:
Geen bijzonderheden.