Wetenschappelijke naam: Orthosia cerasi
Synoniemen: Orthosia stabilis
Nederlandse naam: Voorjaarsuil
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Noctuidae
Beschrijving en levenscyclus:
De Noctuidae is de soortenrijkste familie onder de grote Europese vlinders die in vrijwel alle bosgemeenschappen voorkomen. De meeste soorten zijn vrij stevig gebouwd. Hun voorvleugels zijn gewoonlijk donker en wat onduidelijk getekend. De achtervleugels daarentegen zijn meestal opvallend gekleurd. Mannetjes hebben vaak bosjes haar op hun achterlijf. Bij rust worden de vleugels als een dakje gehouden of vlak en elkaar overlappend. De rups is gewoonlijk plomp en weinig behaard. De meeste rupsen zijn glad en zonder wratten of uitwassen.
Adult: de vlinders zijn in hun voorkomen zeer variabel. Er zijn zes verschijningsvormen: de voorvleugels zijn witgrijs, geelgrijs, bruingrijs, roodgrijs, roodbruin of donkerbruin. Zwart gepunteerd. De vlekken op de vleugels zijn donkergrijs. Achtervleugels zijn vuilgrijs. De grootte van de Orthosia-soorten is ongeveer 20 mm. Hun vleugelspanwijdte is 28 – 32 mm.
Ei: het ei is afgerond kegelvormig en geribd. Wit, met een lichtbruine vlek. Ze worden in hoopjes aan de twijgen gelegd.
Larve: de rups evenals de vlinder is variabel van kleur: geelgroen, olijf- of kaneelbruin. O. stabilis heeft drie geelachtige lijnen die in de in de lengte over de rug lopen. Hun ademhalingsopeningen aan de zijkanten van het lichaam (stigmata) zijn wit en zwart omrand. De puntachtige wratjes zijn zwart. De kop is bij jonge larven zwart, later geelgroen. De volgroeide larve is 40 – 50 mm groot.
Pop: donkerbruin. Het kleine groepje haken aan het uiteinde van een vlinderpop (cremaster) is kort en puntig.
De vlinder vliegt ‘s nachts van medio maart tot mei en is een van de eerste voorjaarsuilen. Overdag houdt hij zich verborgen. Het vrouwtje legt haar eitjes afzonderlijk op de knoppen van de voedselplant (voornamelijk Quercus). De larven ontwikkelen zich tussen medio mei en medio juni. Ze maken een gemeenschappelijk spinsel tussen de bladeren waarbinnen ze zich betrekkelijk veilig kunnen voeden. Ook de rupsen zijn ‘s nachts actief. Overdag houden ze zich meestal verborgen tussen de vouwen van bladeren. In juni vindt de verpopping plaats in een los gesponnen cocon in de grond. De pop overwintert. De levenscyclus van deze soort is éénjarig.
Type aantasting:
Bladvraat.
Waardplanten:
De soort gebruikt een groot aantal loofboomsoorten als voedselplant. Overal in bossen op Quercus, Betula, Acer, Carpinus, Ulmus, Sorbus, Tilia, Salix, Corylus, Crataegus, Rosa, Alnus, Populus en op vruchtbomen.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren.
Aantastingsbeeld:
De rupsen eten bladeren van hun voedselplanten. De bladeren worden meestal tot op de nerven weggevreten. De rupsen zijn vooral ‘s nachts actief. Bij vruchtbomen worden vooral de jonge vruchten gegeten.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De bladvraat is weinig specifiek en lijkt veel op die van andere bladvretende insecten.
Schade:
De schade kan vooral op kwekerijen worden aangericht waar windschermen van Alnus of Populus aanwezig zijn. In Nederland kwam het een enkele maal tot een volledige kaalvraat in eikenbossen op de Veluwe.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort is in Nederland slechts een enkele maal massaal in eikenbossen opgetreden.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.