Wetenschappelijke naam: Panonychus ulmi
Synoniemen: Metatetranychus ulmi
Nederlandse naam: Fruitspintmijt
Taxonomische indeling: Acari: Tetranychidae
Beschrijving en levenscyclus:
Tot de familie Tetranychidae behoren zeer kleine, ovale of elliptische, gele of rode spinachtige diertjes met 8 slanke pootjes, waarvan sommige soorten onder een ragfijn spinsel van bladeren of naalden leven; de soort zuigt aan bladeren, die dan geelgrijs verkleuren en verdrogen. Vaak massaal voorkomen.
De soort is een belangrijke beschadiger van fruitbomen en gebruikt voorts ook veel sierbomen en struiken.
Adult: de mijten zijn zeer klein; nauwelijks zichtbaar met het blote oog. Het vrouwtje is 0,4 tot 0,7 mm lang, roodbruin, met aan beide zijden donkere vlekken. Het lichaam is sterk gewelfd. Aan de rugzijde staan stijve lichtgekleurde haren ingeplant op witachtige bultjes. Het mannetje is kleiner dan het vrouwtje, meer peervormig, iets lichter rood, met twee rode oogvlekken en lange poten.
Ei: de wintereietjes zijn ongeveer 0,17 mm groot, glimmend helder lichtrood, later donkerrood, op takken, vaak aan de onderzijde van bladeren en in takoksels. Zomereitjes zijn 0,1 mm groot, glimmend rood, aan de onderzijde van bladeren.
Larve: witachtig. Zespotig.
De soort overwintert in het eistadium (wintereieren) vooral op meerjarig hout, op ruwe plaatsen, aan onderzijde van takken, in oksels en aan vruchtsporen. De larven verschijnen vanaf april tot midden juni. Vooral bij droog en warm weer kan de ontwikkeling zeer snel gaan. Gedurende de zomer kunnen er meerdere generaties naast elkaar voorkomen. Dan kunnen volwassen imago’s, larven en eitjes tegelijkertijd op de onderzijde van de bladeren worden gevonden. Hun aantal begint vanaf september af te nemen, vooral als de wintereieren zijn gelegd. De soort brengt soms wel vijf generaties per jaar voort.
Type aantasting:
Zuigen aan bladeren.
Waardplanten:
De soort is belangrijk als belager van fruitbomen: Malus, Pyrus, Sorbus, minder op Prunus. Ook op bosbomen en struiken: Aesculus, Alnus, Castanea, Fraxinus, Juglans, Robinia, Crataegus, Chaenomeles, Ribes en Ulmus.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren.
Aantastingsbeeld:
De mijten zitten meestal aan de onderzijde van de bladeren. Ze zuigen cellen uit. Beschadigde cellen drogen uit en sterven af. Bruinverkleuring van het blad.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
In tegenstelling tot de bonenspintmijt, Tetranychus urticae, leeft de fruitspintmijt niet onder spinsels.
Schade:
Bij bosbomen leidt ook een sterkere vermeerdering van de mijt niet tot schade.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
In Nederland veel voorkomend vooral op Malus. Massa – ontwikkeling vindt vooral plaats in een droge en warme periode.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.