Wetenschappelijke naam: Phyllonorycter platani
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Plataanvouwmijnmot
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Gracillariidae
Beschrijving en levenscyclus:
Een vlinder uit de familie van de mineermotten. Oorspronkelijk uit Azië, later wijd verspreid rondom de Middellandse zee. Sinds ongeveer 1960 rukt deze mot steeds verder naar het noorden van Europa op.
De mineermotten zijn zeer kleine vlinders met smalle vleugels waarvan de randen met fijne haartjes zijn bezet. De volwassen motten nemen een karakteristieke houding aan, waarbij de kop op lange en wijd gespreide voorpoten omhoog is gericht. De larven mineren voornamelijk bladeren.
Adult: De mot is ca. 5 mm lang met een vleugelspanwijdte van 7-9 mm. De sprieten, poten en de mondtaster (meestal een kort aanhangsel bij de mond) zijn wit, de kopharen lichtgeel. De voorvleugels zijn glanzend goudgeel tot goudbruin met zilverwitte, door fijne donkere randen begrensde bandjes. Aan de uiterste vleugeltop bevindt zich een zwart vlekje. De achtervleugel is vuilwit. Het achterlijf (abdomen) van het vrouwtje is wit, dat van het mannetje lichtgrijs.
Ei: Het ei is enigszins ellipsvormig en ongeveer 0,3 mm groot.
Larve: De volgroeide rups wordt 5 – 6 mm lang, vuilwit met een geelgroen doorschijnende maaginhoud. Bij de larve (rups) worden zes stadia onderscheiden. Tijdens de eerste vier stadia zijn de rupsen pootloos, in de laatste twee hebben zij drie paar borstpoten. De grootte van de bladmijn stemt overeen met het ontwikkelingsstadium van de rups.
Pop: De pop is bruin, 4 mm groot en bevindt zich in de mijn. Als de vlinder verschijnt, blijft de pophuid achter en steekt half uit de bladmijn naar buiten. De poppen zijn vrij gevoelig voor zeer lage temperaturen.
De volwassen vlinders verschijnen in mei – juni. De vrouwtjes leggen hun eitjes op de onderzijde van bladeren, in het bijzonder op lager gelegen takken. Bij een grote populatiedichtheid worden ze ook wel op de bovenzijde afgezet, waardoor mijnen ontstaan die geen vouw vertonen en die als blaasmijnen kunnen worden aangeduid. De larven voeden zich met de bladeren. De volgroeide larven verpoppen in de mijn in een ellipsvormige cocon. De adult van een 2e generatie verschijnt dan in augustus. De larve van een 2e generatie kan nog zijn ontwikkeling voltooien en verpoppen. De pop laat zich met het blad op de grond vallen en overwintert daar. De levenscyclus van deze soort is gewoonlijk éénjarig. De 2e generatie overwintert in Nederland als pop.
Type aantasting:
Het mineren van bladeren door rupsen.
Waardplanten:
Platanus.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren.
Aantastingsbeeld:
De rupsen mineren de bladeren waardoor aan de onderkant van het blad duidelijk begrensde
blaarachtige plekken ontstaan. Gewoonlijk zijn er verscheidene mijnen per blad. De grootte van een blaar varieert maar kan wel 20 mm lang worden. De bladeren worden misvormd en bij zwaardere aantasting kan de hele bladschijf sterk misvormd zijn.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
In Nederland komen op plataan geen andere bladmineerders voor.
Schade:
De aantasting van volwassen bomen is van weinig betekenis maar is ontsierend in het stedelijk gebied. Hevige aantasting van jonge boompjes op de kwekerij kan problemen veroorzaken.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort is sinds 1975 in Nederland aanwezig en een vrij algemene soort geworden.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden. In boomkwekerijen kunnen de aangetaste bladeren met daarin de overwinterende poppen worden verzameld en vervolgens verbrand.