Wetenschappelijke naam: Phylloxera glabra
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Eikendwergluis
Taxonomische indeling: Hemiptera, Phylloxeridae
Beschrijving en levenscyclus:
Voor de familie van deze bladluizen is karakteristiek dat ze hun vleugels, indien aanwezig, in rust plat horizontaal over het lichaam vouwen. Hun antenne is driedelig. Ze hebben geen siphunculi (twee horentjes aan het einde van het achterlijf). Ze voeden zich met bladeren van jonge Quercus. Door het zuigen ontstaan op bladeren typische heldergele plekken zo groot als een speldenkop. De eikendwergluis kent geen tussenwaard.
Adult: Ongevleugeld vrouwtje is 0,70 – 0,85 mm klein. Ze is geelachtig gekleurd met een oranje rand. Het lichaam heeft een ovale vorm.
Ei: Grootte is 0,25 mm. De vorm is ovaal en enigszins uitgerekt. Geel gekleurd en glimmend.
Omstreeks mei zuigt de stammoeder aan de onderzijde van de bladrand. Deze verkleurt en vouwt zich om de luis heen. Onder beschutting van dit bladomhulsel worden aan de onderzijde van het blad eitjes gelegd. Dit gebeurt in ringen om het vrouwtje heen. De hieruit verschijnende larven verspreiden zich over de onderzijde van een of meer jonge bladeren en zuigen zich tenslotte vast. In de voorzomer ontstaat een aantal generaties van de levendbarende vrouwtjes (sexuparen) die gevleugelde en soms ongevleugelde exemplaren produceren. De ongevleugelde exemplaren zorgen ter plaatse voor de nakomelingschap, de gevleugelde verspreiden zich naar andere plaatsen. De aldaar gevormde generatie van de eierleggende vrouwtjes (sexuales) legt in augustus-september per vrouwtje één winterei in schorsgroeven van takken of stam. In het voorjaar ontstaat uit het winterei de stammoeder. Er zijn vijf generaties per jaar.
Type aantasting:
Bladzuigend insect.
Waardplanten:
Quercus robur.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren.
Aantastingsbeeld:
Een in Europa wijd verspreide kleine bladluis uit de familie van Phylloxeridae.
Door het zuigen ontstaan op bladeren zeer kleine typische heldergele plekken zo groot als speldenknoppen. Later worden het soms rood omrande, geelbruine vlekken aan boven- en onderzijde van het blad. De aangetaste bladeren worden bruin en verdorren uiteindelijk. De luizen produceren ook honingdauw, een kleverige suikeroplossing, waardoor er op de onderliggende bladeren groei van zwarte schimmels (roetdauw) kan ontstaan.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort lijkt veel op Phylloxera quercus die in Zuid-Europa op wintergroene eiken voorkomt.
Schade:
Als gevolg van het verminderde assimilatieoppervlak (door zuigschade) ontstaat een zeker aanwasverlies. Jonge boompjes kunnen bij sterke aantasting afsterven. De aantastingen worden vooral bij randbomen aangetroffen.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort is algemeen in Nederland aanwezig.
Bestrijding:
Als belangrijkste vijand van eikendwergluis staan bekend de larven van gaasvliegen, Chrysopa spp..