Wetenschappelijke naam: Phytophthora spp.
Synoniemen: —
Nederlandse naam: Wortelrot, Phytophthora-rot
Taxonomische indeling: Mastigomycetes (Oomycetes); Peronosporales,
Beschrijving en levenscyclus:
Van het geslacht Phytophthora bestaan verschillende soorten die voor bomen van belang zijn:
P. cactorum, P. cambivora, P. cinnamomi, P. cactorum, P. citricola, P. lateralis, P. megasperma en
P. syringae. De levenswijze van de soorten en de symptomen die ze veroorzaken lijken echter alle sterk op elkaar en daarom wordt hier verder geen onderscheid gemaakt tussen de afzonderlijke soorten.
De ziekte kenmerkt zich door het wegrotten van de wortels waarbij de bladeren of naalden geleidelijk vergelen, verwelken en verdorren. Wanneer een aangetaste plant afgestorven is, vormt de schimmel een dikwandige spore die in de grond geruime kunnen overleven. Bij voldoende vochtigheid en voldoende hoge bodemtemperatuur (> 10 graden C) kiemen deze sporen en vormen een grote hoeveelheid zwermsporen die zich actief over korte afstand in het bodemvocht kunnen verplaatsen en jonge wortels kunnen infecteren. Oudere wortels worden doorgaans pas geïnfecteerd na verwonding. Na infectie vormt de zwermspore een mycelium dat verder in de plant doorgroeit. De aangetaste wortels sterven af en in de aangetaste delen ontstaan sporangiën waaruit weer een groot aantal zwermsporen worden gevormd die nieuwe infecties kunnen veroorzaken. De schimmel groeit vanuit de wortel naar boven in de stam waarbij ze zich voornamelijk tot het bastweefsel beperkt. Als de plant eenmaal is afgestorven, sterft ook het myceliumweefsel, nadat het eerst weer de dikwandige rustsporen heeft gevormd. De schimmel overwintert zowel als rustspore en als mycelium in de aangetaste wortels in het vorstvrije gedeelte van de bodem. Bij langer aanhoudende ( > 3 weken) temperaturen beneden het vriespunt sterven echter zowel het mycelium als de rustsporen.
Type aantasting:
Wortelrot.
Waardplanten:
De schimmel kent een zeer breed scala aan waardplanten, met name coniferen zoals Chamaecyparis en Taxus, maar ook tamme kastanje (Castanea) en de geslacht eik (Quercus), zoals de overigens niet in Nederland voorkomende kurkeik (Quercus suber), waar het de zgn. inktziekte veroorzaakt.
Daarnaast behoren onder meer Acer, Aesculus, Fagus, Malus, Nothofagus, Prunus en Tilia tot de boomgeslachten die door een of meerdere van de Phytophthora soorten kunnen worden aangetast.
Aangetaste plantendelen:
Wortels en stamvoet.
Aantastingsbeeld:
In de loop van het groeiseizoen ontstaan in de kroon verwelking- en vergelingverschijnselen die sterk doen denken aan droogteverschijnselen, omdat de symptomen vooral bij overgang naar droog en zonnig weer in korte tijd kunnen ontstaan. Bij inspectie van de wortels blijkt dat een groot gedeelte van de fijner wortels reeds is verrot. Dikkere wortels vertonen in eerste instantie bruine, soms ingezonken, plekken in de bast. Wanneer de aantasting nog niet al te ver gevorderd is ziet men doorgaans bij het aansnijden van de bast nabij de stamvoet tot op enige hoogte een bruinverkleuring van de bast die scherp is afgegrensd van het nog gezonde bastweefsel. Het onderliggende hout is daarbij meestal nog blank van kleur.
Het aantastingsbeeld is niet altijd even duidelijk en in afhankelijk van de boomsoort en de leeftijd. Bij jonge naald- en loofbomen ontwikkelen de symptomen zich al gedurende een periode van enkele weken tot een paar maanden. Bij oudere bomen kan het proces van afsterven zich lange tijd beperken tot slechts enkele gedeelten van de kroon. Soms is bij naaldbomen nabij de stamvoet harsuitscheiding waarneembaar.
Afhankelijk van de schimmelsoort kunnen (bij infectie via de in opspattende druppels aanwezige sporen) ook bovengronds ingezonken plekken in de bast ontstaan.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
– (Bij naaldbomen): aantasting door diverse naaldziekten (afhankelijk van de boomsoort);
– Aantasting door andere wortelrot veroorzakende schimmels (o.a. Armillaria spp. en Chalara spp.);
– Vorstschade;
– Droogte.
Schade:
Een aantasting resulteert als regel in het afsterven van de gehele plant. Vooral in de kwekerij van coniferen kan de schade aanzienlijk zijn. Bij oudere bomen, zowel solitair als in bosverband, komt de ziekte tot dusver slechts incidenteel voor en is zodoende van minder praktische betekenis.
Verspreiding van de ziekte:
In Nederland komt de ziekte bij jonge bomen algemeen voor.
Bestrijding:
Teelt: bomen niet te dicht bijeen planten;
Zorgen voor een goed gedraineerde bodem waarin geen waterstagnatie kan optreden
(op de kwekerij): gebruik van gezond uitgangsmateriaal;
(op de kwekerij): teeltwisseling toepassen;
Sanitair: (op de kwekerij): zo snel mogelijk verwijderen van zwaar aangetaste, maar ook ‘verdachte’
planten, omdat eenmaal aangetaste planten niet meer zijn te redden en voor enige tijd een
blijvende besmettingsbron vormen.
Chemisch: (op de kwekerij); bestrijding is mogelijk door diverse vormen van grondontsmetting. In het
algemeen moet hiervoor de bodemtemperatuur hoger dan 10 graden zijn.
Aanvullende opmerkingen:
Ook in fytosanitair opzicht m.b.t. de export is Phytophthora een gevaarlijk ziekte, omdat de ziekte al in het te verhandelen materiaal (met name bij materiaal met kluit) aanwezig kan zijn zonder dat dit is opgemerkt.
Omdat de sporen zich ook kunnen verspreiden met opspattende regendruppels kan een ziekte op beperkte schaal (zoals bij aanplant op een kwekerij) snel epidemische vormen aannemen en is snel ingrijpen noodzakelijk.
Doorgaans zijn de diverse Phytophthora-soorten op basis van de symptomen en de waardplanten waarop ze kunnen voorkomen, niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Pas in reincultuur kan dit nader worden vastgesteld, maar ook dit is niet eenvoudig dan wel eenduidig. Voor de praktijk is dit echter van minder belang omdat er weinig of geen verschil in de praktische betekenis van een aantasting door de diverse soorten.