Wetenschappelijke naam: Pineus pini
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Dennenwolluis
Taxonomische indeling: Hemiptera: Adelgidae
Beschrijving en levenscyclus:
De coniferenluizen (Adelgidae) zijn kleine insecten die op de bladluizen (Aphididae) lijken maar in afwijking tot de echte bladluizen hebben Adelgidae korte voelspriet-segmenten, gereduceerde vleugels, zijn ze niet eierleggend, en hebben ze een waardplantwisseling tussen Picea en Pseudotsuga. De hoofdwaard is steeds een Picea-soort, waarop de vrouwtjes bij de knoppen overwinteren. Deze zorgen in het voorjaar voor een nieuwe generatie die zich in gallen tot de gevleugelde vrouwtjes ontwikkelen, die voor een deel naar de tussenwaard douglas, Pseudotsuga, vliegen. Hier ontwikkelt zich een nieuwe generatie luizen. Deze overwinteren op Pseudotsuga en zorgen in het volgende jaar voor een ongeslachtelijke voortgebrachte generatie gevleugelde luizen, die terugvliegen naar Picea en daar vrouwtjes en mannetjes voortbrengen. De volledige cyclus duurt dus twee jaar. In Nederland kan de cyclus bij het ontbreken van een van de waardplanten onvolledig zijn.
Adult: Ongevleugelde levendbarende vrouwtjes zijn 1 – 1,2 mm lang; donkerbruin tot donker rood, en nagenoeg bolvormig. Hun kop en het voorste borststuk (prothorax) zijn sterk chitiniseerd. Antennen zijn driedelig. Het achterlijf heeft vier duidelijke paren ademgaatjes (stigma’s) en een legbuis (ovipositor) voor het afzetten van eitjes.
Gevleugelde geslachtelijke vrouwtjes zijn ook 1 – 1,2 mm lang; gewoonlijk roodachtig grijs gekleurd. Hun antennen zijn vijfdelig. De spanwijdte van de voorvleugels zijn 1,4 – 1,7 mm.
Ei: Ovaal van vorm en oranje gekleurd.
Larve: De larven zijn donkerbruin. Meteen nadat ze zich hebben vastgezogen beginnen ze met de productie van de witte waspluisjes.
Pop: Er wordt geen pop gevormd.
In Nederland komt Picea zelden in de buurt van Pinus voor. De ontwikkeling van de luis voltrekt zich daarom vrijwel alleen op Pinus. De nimfen kruipen in de herfst uit het ei en overwinteren. In maart voltooien ze hun ontwikkeling. De volwassen luizen kruipen in de vroege zomer tussen een naaldenpaar, omhullen zich met wasdraden en overwinteren daar. In het voorjaar leggen ze een groot aantal eitjes. Dan wordt een generatie gevormd die zich rijkelijk met waswol bedekt. De larfjes zuigen aan de jonge twijgen. Als gevolg hiervan ontwikkelen zich gallen van enkele millimeters groot met kamertjes. Als de gallen ‘rijp’ zijn openen de kamertjes zich en komen de gevleugelde vrouwtjes tevoorschijn, die voor een deel naar de tussenwaardplant vliegen. Hier ontwikkelen zich de zomerluizen, die een witte wasmassa produceren (wolluizen) en daarna de winterluizen. In het volgende jaar ontstaan ongeslachtelijke gevleugelde luizen, die een generatie van vrouwtjes en mannetjes voortbrengen. Deze generatie paart. De bevruchte vrouwtjes leggen elk één ei, waaruit wee vrouwtjes ontstaan. De volledige levenscyclus duurt twee jaar.
Type aantasting:
Zuigen aan naalden, takken en stammen.
Waardplanten:
Pinus sylvestris en soms Pinus mugo en Pinus contorta.
Aangetaste plantendelen:
Naalden, takken en stammen.
Aantastingsbeeld:
Donkerbruine luizen onder witte waspluisjes op naalden, takken en dunne stammen, soms leidend tot verdorren van naalden en twijgen.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort kan mogelijk worden verward met de Weymouthwolluis, Pineus strobi.
Schade:
Slechts bij zeer massaal optreden kan voortijdige naaldval en zelfs verdroging van jonge loten optreden. Dit komt zelden voor. In kwekerijen kan een ernstige aantasting de jonge dennen vernietigen.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een in Nederland algemeen voorkomende soort.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.