Nederlandse naam:
Weymouthwolluis
Wetenschappelijke naam:
Pineus strobi

Wetenschappelijke naam: Pineus strobi
Synoniemen: Eopineus strobus, Eopineus strobi
Nederlandse naam: Weymouthwolluis
Taxonomische indeling: Hemiptera: Adelgidae

Beschrijving en levenscyclus:
De coniferenluizen (Adelgidae) zijn kleine insecten die op de bladluizen (Aphididae) lijken maar in afwijking tot de echte bladluizen hebben Adelgidae korte voelspriet-segmenten, gereduceerde vleugels, zijn ze niet eierleggend, en hebben ze een waardplantwisseling tussen Picea en Pseudotsuga. De hoofdwaard is steeds een Picea-soort, waarop de wijfjes bij de knoppen overwinteren. Deze zorgen in het voorjaar voor een nieuwe generatie die zich in gallen tot de gevleugelde wijfjes ontwikkelen, die voor een deel naar de tussenwaard douglas, Pseudotsuga, vliegen. Hier ontwikkelt zich een nieuwe generatie luizen. Deze overwinteren op Pseudotsuga en zorgen in het volgende jaar voor een ongeslachtelijk voortgebrachte generatie gevleugelde luizen, die terugvliegen naar Picea en daar vrouwtjes en mannetjes voortbrengen. De volledige cyclus duurt dus twee jaar. In Nederland kan de cyclus bij het ontbreken van een van de waardplanten onvolledig zijn.

Adult: De luis is donkerrood, donkerbruin of zwartgroen gekleurd en is bedekt met een witte waswol. Ze lijken sterk op de dennenwolluis, Pineus pini.

Ei: De eitjes zijn geelachtig lichtbruin tot roodachtig bruin gekleurd.

Larve: De larven zijn donkerbruin. Meteen nadat ze zich hebben vastgezogen beginnen ze met de productie van de witte waspluisjes.

Pop: Er wordt geen pop gevormd.

De larven overwinteren en beginnen in het voorjaar met het zuigen aan de takken en twijgen. Ze vervellen drie keer en voltooien hun ontwikkeling tot ongevleugelde levendbarende vrouwtjes. Daarna leggen ze hun eitjes in clusters op takken en twijgen van hun voedselplant waarbij ook veel wasachtige witte ‘wol’ wordt geproduceerd. De tweede generatie is ook ongevleugeld. Deze ontwikkelt zich gedurende de zomer en de vrouwtjes van deze generatie leggen hun eitjes in augustus. Daarvan verschijnen de larven in augustus en september die dan in de schorsspleten van de stam of op onderste dikkere takken van Pinus strobus overwinteren. De soort produceert aanzienlijke hoeveelheden witte, wasachtige ‘wol’ die aan de stam en jongere takken blijven zitten waardoor de stammen er soms als ‘besneeuwd’ uit kunnen zien. De soort heeft een sterke verspreidingspotentie; de bundeltjes wol met eitjes of jonge larven kunnen door de wind van de ene naar de andere boom worden getransporteerd. Nederland komt de hoofdwaard Picea mariana niet voor, waardoor de levenscyclus onvolledig is.

Type aantasting:
Het zuigen aan stam en takken.

Waardplanten:
Picea mariana als hoofdwaard en Pinus strobus en een aantal andere vijfnaaldige Pinus-soorten als tussenwaard.

Aangetaste plantendelen:
De bast van stammen en takken.

Aantastingsbeeld:
Als hoofdwaard wordt Picea mariana gebruikt waarop de gallen worden gevormd. Deze boomsoort komt niet in Nederland voor. Als tussenwaard wordt Pinus strobus gebruikt en een aantal andere vijfnaaldige Pinus-soorten. De luizen zuigen hier aan de bast van de stammen en takken wat soms tot misvorming van jonge scheuten, takkrommingen en oogstvermindering van de zaadproductie (mast) kan leiden. De stammen kunnen er als wit besneeuwd uitzien door korrelig wit waspluis.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De luis en zijn aantasting lijkt wel wat op de dennenwolluis, Pineus pini, hoewel Pineus strobi vooral op dikke stammen zit met uitzondering van de takkransen.

Schade:
Omdat de luis tijdens zijn vermeerdering niet slechts op stam maar ook op takken en naalden voorkomt, ontstaan door het zuigen gele vlekken, naaldknikkingen en vervolgens het afvallen van naalden, waarbij vooral de onderste takken te lijden hebben. Jonge bomen gaan te gronde indien naast de aantasting andere factoren zoals droogte of een ongunstige groeiplaats een rol spelen.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een in Nederland zeer wijd verspreide galluis.

Bestrijding:
Geen bijzonderheden.