Wetenschappelijke naam: Pityokteines curvidens
Synoniemen: –
Nederlandse naam: –
Taxonomische indeling: Coleoptera: Scolytidae
Beschrijving en levenscyclus:
Bastkevers (Scolytidae) zijn meestal kleine, donkerbruine of zwarte kevertjes met zeer korte snuit, knievormig gebogen antennen met een min of meer ovale tot bolvormige eindknots en gladde of dun behaarde dekschilden. In het voorjaar boren de kevers een gang onder de bast van vooral verzwakte of stervende bomen. Aan de rand van deze gang worden de eieren in nisjes afgezet. De larven vreten hun gangen min of meer loodrecht op de moedergang, waardoor tenslotte een verward netwerk ontstaat. Aan het einde van de larvengang vindt de verpopping plaats. Van daaruit boren de jonge kevers openingen naar buiten. De meeste soorten van deze familie tasten slechts sterk verzwakte bomen aan, zodat ze bosbouwkundig gezien, minder belangrijk zijn.
Adult: de kever is 2,5 tot 3,0 mm lang, zwartbruin, voelspriet geel. Achtereinde dekschilden elk met 5 tandjes. De eerste tand is loodrecht naar boven gebogen met de top licht naar voren gekromd. De tweede tand is groot en haakvormig. De derde tand nadert dicht de onderkant van het achtereinde van dekschilden is lang, scherp, kegelvormig en bijna horizontaal. Tussen de tweede en derde tand bevinden zich nog twee krachtige, kegelvormige tanden. Het vrouwtje is met kleine, kegelvormige tanden aan het achtereinde van dekschilden uitgerust.
Ei: de eitjes worden in moedergangen in nisjes onder de bast van verzwakte of kwijnende bomen afgezet.
Larve: wit, pootloos met een bruine kop.
Pop: de verpopping vindt plaats in een popwieg aan het eind van de larvengang.
De kever vliegt reeds in het vroege voorjaar, eerst in maart – april en opnieuw in juli. Naast zusterbroedsels zijn er gewoonlijk twee generaties per jaar; in een bijzonder gunstig jaar ook een derde. De moedergangen in de schors hebben de vorm van dubbelarmige dwarsgang in de vorm van een liggende H. De armen zijn 4 tot 5 cm lang. De larvengangen liggen dicht op elkaar, ze lopen slingerend in de richting van de stam. Ze zijn 6 – 7 cm lang. De rijpingsvraat van de jonge kevers vindt plaats in de schors. De poppenwieg ligt tot 1 cm diep in het spinthout. De overwintering vindt zowel plaats als larve, als pop of als jonge kever in het spinthout.
Type aantasting:
Gangenstelsel in schors en spinthout.
Waardplanten:
Voornamelijk Abies-soorten. Soms ook op Picea, Larix, Pseudotsuga, Pinus en Cedrus.
Aangetaste plantendelen:
Schors en spinthout van de stam.
Aantastingsbeeld:
Moeder- en larvengangen worden in de schors geboord. De popwiegen liggen wat dieper, meestal tot 10 mm in het spinthout. De soort prefereert oudere onderdrukte, kwijnende, ontwortelde of beschadigde en afstervende bomen.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
Vooral op Picea, Larix en Pinus kan de soort gemakkelijk met andere bastkevers verward worden.
Schade:
Omdat deze soort vooral in Midden- en Oost-Europa neiging tot massale vermeerdering heeft, kan de door hem veroorzaakte schade zeer groot zijn. Ook de droogte of een andere ongunstige omstandigheid kan het sein zijn tot een sterke stijging van de populatie.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort is niet in Nederland aanwezig.
Bestrijding:
De aantasting wordt zichtbaar door de verdroging van onderste takken in de boomkroon. Preventief kan worden opgetreden door de keverhaarden vóór het uitvliegen (eind maart) grondig op te ruimen. Door het leggen van vangbomen (in halve schaduw) kan er een vorm van bestrijding worden uitgevoerd. De vangbomen dienen tijdig te worden ontschorst.