Wetenschappelijke naam: Pityophthorus pityographus
Synoniemen: Bostrichus pityographus, Bostrichus micrographus
Nederlandse naam: –
Taxonomische indeling: Coleoptera: Scolytidae
Beschrijving en levenscyclus:
Scolytidae zijn meestal kleine, donkerbruine of zwarte kevertjes met zeer korte snuit, knievormig gebogen antennen met een min of meer ovale tot bolvormige eindknots en gladde of dun behaarde dekschilden. In het voorjaar boren de kevers een gang onder de bast van vooral verzwakte of stervende bomen. Aan de rand van deze gang worden de eieren in nisjes afgezet. De larven vreten hun gangen min of meer loodrecht op de moedergang, waardoor tenslotte een verward netwerk ontstaat. Aan het einde van de larvengang vindt de verpopping plaats. Van daaruit boren de jonge kevers openingen naar buiten. De meeste soorten van deze familie tasten slechts sterk verzwakte bomen aan, zodat ze bosbouwkundig gezien, minder belangrijk zijn.
Adult: De kever is klein, 1,1 tot 1,5 mm. Donkerroodbruin van kleur. Voelsprieten, schenen en pootleden zijn licht gekleurd. Dekvleugels en hun uiteinden hebben naast de naad een brede en gladde, in de lengte lopende groef, die in het laatste stuk van de dekvleugels begint. Het voorhoofd bij het vrouwtje is met dichte, geelachtige en naar voren gerichte haarborstels bezet. De naad van de dekvleugels en de zijbultjes hebben een fijnkorrelig oppervlak.
Larve: De larve is wit, pootloos, met bruine kop. Ze knaagt enkele centimeters lange en slingerende gangen. Aan het einde van de gang wordt de popwieg gemaakt.
De kevers vliegen van mei tot juli – augustus. De kever boort een gat in de schors tot aan het spinthout. Daar vindt de paring plaats. Het vrouwtje knaagt een stervormig gangenstelsel met vier tot zeven moedergangen. Deze dringen tot diep in het spinthout door. De einisjes worden vrij breed gemaakt, dit in tegenstelling tot de zestandige sparrenschorskever, Pityogenes chalcographus. De larvengangen zijn kort en lopen langs de stam. Na de regeneratievraat van de oude kevers kan zich nog een zustergeneratie ontwikkelen. De kevers overwinteren in de loten, in het strooisel en in staande bomen. De levenscyclus van deze soort is één- tot tweejarig.
Type aantasting:
Gangenstelsels onder de bast van takken en dunnen stammen.
Waardplanten:
De soort prefereert duidelijk Picea-soorten. Soms komt de kever voor op Pinus, Abies, Larix, Pseudotsuga, Thuja en Tsuga.
Aangetaste plantendelen:
Twijgen en takken van oudere bomen. Stammen van jonge bomen.
Aantastingsbeeld:
Het broeden speelt zich grotendeels in twijgen en takken van oudere bomen en in de dunnere stamstukken van de boomkroon af. Het vrouwtje knaagt een stervormig gangenstelsel met vier tot zeven moedergangen tot diep in het spinthout. Van hieruit knagen de larven een stelsel van vraatgangen. De verpopping vindt plaats in een popwieg aan het eind van de larvengang.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De aantasting kan mogelijk worden verward met die van de letterzetter, Ips typographus, en de koperetser, Pityogenes chalcographus.
Schade:
Over het algemeen is de soort secundair – alleen de verzwakte bomen worden aangetast. In jonge culturen en beplantingen worden verzwakte bomen aangetast en meestal gedood. De veroorzaakte schade is in de meeste gevallen gering.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort is niet in Nederland aanwezig.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.